De Waterschans nr. 1-2008
De Waterschans nr. 1-2008
xdkv 1 /~s
ÏO 1968 -2 008
Afb. 4 Rechts: het zaknecessaire in uitgevouwen toestand met achtereenvolgens een tongschraper, een oorlepeltje, een
pijpenstamper, een pijpenreutelaar, een nagelmesje en het lakcachet. Links: in ingevouwen toestand met duidelijk zicht
op het lakcachet.
er mee aan te drukken zodat de
ze langer blijft branden, een zo
genaamde pijpenreutelaar om de
verbrande tabak uit de kop van
de pijp te kunnen verwijderen
teneinde deze opnieuw te kun
nen vullen, een nagelmesje voor
het schoonmaken onder de na
gels en natuurlijk een lakcachet
of zegelstempel. Aan het einde
van de achttiende eeuw werd het
de gewone burger verboden
poststukken te zegelen. Vanaf
dat moment zien we dat de ze
gelstempels in zaknecessaires en
chatelaines niet langer de initia
len of het wapenschild van de ei
genaar dragen, maar bijvoor
beeld een afbeelding uit de
Griekse mythologie, of verschil
lende florale motieven.
Bij het zien van het lakcachet in
het zaknecessaire uit de schat-
vondst, was de eerste gedachte
dat we deze afbeelding ook on
der bovenstaande noemer kon
den scharen. Later archiefonder
zoek wees echter uit dat de
afgebeelde zeven sterretjes wel
degelijk betrekking hadden op
de voormalige eigenaar van het
stuk. Namelijk Johannes Seven-
ster!
Het hierboven beschreven zak
necessaire is vervaardigd door
Johannes Rooth die werkzaam
was in Amsterdam van 1773 tot
1811. Helaas draagt ook dit stuk
geen jaarletter waardoor het niet
mogelijk is om het stuk nauw
keuriger te dateren.
Sieraden
Naast de hierboven beschreven
zilveren gebruiksvoorwerpen be
vatte de schat ook nog enkele
opvallende sieraden die in de
meeste gevallen toegeschreven
kunnen worden aan de Zeeuwse
klederdracht.
Onder de sieraden bevonden
zich drie gouden vingerringen.
Een smalle gouden damesring
zonder enige versiering. De ring
draagt aan de binnenzijde twee
onduidelijke en gesleten keuren.
De herkomst van dit stuk is daar
door helaas niet te achterhalen.
De twee andere ringen dragen
helaas geen keuren waardoor
een exacte datering vrijwel on
mogelijk wordt.
De uitvoering van één van de
ringen is toe te schrijven aan de
Zeeuwse klederdracht. Het gaat
om een zes millimeter brede band
die is opgelegd met filigrain-
werk. Filigrainwerk is fijn zilver-
of goudwerk dat wordt vervaar
digd uit koordvormig gedraaid
en daarna geplet zilver- of goud
draad, waaruit krul- of lofwerk
en arabesken gebogen worden.
Daarnaast is de ring voorzien
van vier ruitvormige plaatjes met
daartussen vier kleine opstaande
roosjes, zogenaamde dopjes. De
dopring is een sierring die uit
sluitend door vrouwen werd ge
dragen op Walcheren, Axel en
protestants Zuid-Beveland. De
ring komt aan haar naam door de
rondom opgesoldeerde dopjes.
Afb. 5 Gouden dopring.
Dit soort ringen bestonden al in
de achttiende eeuw. Ze werden
in de loop der tijd steeds breder.
Rond 1900 waren ze soms circa
2,5 cm breed en bijna niet meer
draagbaar, waardoor deze ring
uit de mode ging.5 Het in de
schatvondst aanwezige exem
plaar kan op basis van uiterlijke
kenmerken in het laatste kwart
van de achttiende eeuw geplaatst
worden.
De derde ring uit de vondst be
treft een zogenaamde gespring.
De gesp staat al eeuwen symbool
voor verbondenheid. In middel
eeuws Engeland werd de gespring
vaak gebruikt als trouwring om
de huwelijkse verbintenis tussen
twee personen extra te benadruk
ken.
Of het in de vondst aanwezige
exemplaar ook als trouwring
dienst heeft gedaan, is niet dui
delijk. De gewoonte om naam en
jaar in de ring te graveren is pas
veel later ontstaan.
Afb. 6 Zeer fijn uitgevoerde gespring.
De gespring is rondom voorzien
van 20 kleine goudpareltjes die
elk weer zijn voorzien van een
zeer fijne filigrainrand aan de ba
sis. Het binnenwerk stelt de bin-
nenbeugel van de gesp voor met
in het midden de tussenstijl,
rechts de angel en links de haak-
beugel die bij een echte gesp om
de riem werd gehaakt voor extra
stevigheid. Op basis van verge
lijkbare echte gespen kan deze
ring eveneens geplaatst worden
in het laatste kwart van de acht
tiende eeuw.
Twee andere objecten die toege
schreven kunnen worden aan de
Zeeuwse klederdracht zijn twee
gouden oorijzerhangers. Deze
werden aan de uiteinden van het
Afb. 7 Twee gouden oorijzerhangers.
oorijzer bevestigd en staken
daardoor net buiten de kanten
kap. Aan de bovenzijde van iede
re hanger zit een klein extra oog
je om de hanger aan het oorijzer
te fixeren. Dit moest ervoor zor
gen dat de hanger niet teveel
heen en weer bewoog.
De versiering van beide stukken
is een combinatie van filigrain
werk en in goud uitgevoerde
edelstenen, compleet met imita-
tieslijpsel. Op het eerste gezicht
lijken de hangers hetzelfde te
zijn. Wanneer iets beter gekeken
wordt, valt echter direct op dat
er toch wel wat verschillen zijn.
De druppelvormige 'edelsteen' is
bij het rechter exemplaar minder
fijn afgewerkt. Ook ontbreekt
het middelste steentje van de
strik aan de bovenzijde. Dit valt
in eerste instantie niet echt op
omdat deze bij het linker exem
plaar is ingedrukt. Het rechter
exemplaar draagt een stadskeur
van de stad Utrecht, ondanks dat
deze voor de Zeeuwse kleder
dracht is gemaakt. Mogelijk be
treft het een vervangingsstuk
voor een zoekgeraakt exemplaar
en is deze gemaakt door een
edelsmid die het andere exem
plaar niet als voorbeeld erbij
had.
Deze oorijzerhangers duiken vaker
op als bodemvondst. Een enkele
keer zijn de imitatie edelstenen uit
gevoerd in het halfedelsteen gra
naat.
Een zeer bijzondere vondst be
treft een groot collier van vier
gouden kettingen bevestigd aan
een in filigrainwerk uitgevoerde
sluiting. Onder de sluiting zijn
nog eens twee kettinkjes beves
tigd waar overheen een in reliëf
gehamerde rozet heen en weer
schuift. Helemaal onderaan het
geheel hangt een, in dezelfde stijl
als de rozet uitgevoerd, gouden
kruis.
De sluiting bestaat eigenlijk uit
twee delen. Het grootste deel
wordt gevormd door een in fili
gram uitgevoerde clip met in het
midden een grote gouden imita
tie edelsteen en aan de bovenzij
de een kroon. De linkerkant is
voorzien van drie er aan gesol
deerde oogjes, waaraan vier gou-
1968 - 2 OO 8
1 1
ffO