sinds 1966, liet zijn vrouw en kinderen pas in
1992 overkomen. "Ik was helemaal niet van plan
de kinderen hier te laten komen, zelfs niet in
1992. Maar ze zijn er nu toch. Alleen de oudste is
in Marokko gebleven".
Kinderen hebben taal- en leerachterstand
De kinderen hadden specifieke problemen. Ze
waren leerplichtig en moesten naar school.
Maar ze spraken geen Nederlands, en over het
algemeen hadden ze een grote leerachterstand
ten opzichte van hun Bergse leeftijdgenootjes.
Hun ouders konden hen niet helpen met
huiswerk omdat ze zelf de taal, en vaak ook
de leerstof, onvoldoende beheersten. In 1973
waren er 38 Turkse en 26 Marokkaanse kinderen
die de basisschool bezochten; 59 Turkse en 27
Marokkaanse jongeren bezochten het voortgezet
onderwijs. Vanaf 1976 voerde de gemeente
Bergen op Zoom regelmatig overleg met de
scholen. Dat leidde ertoe dat er met ingang
van het schooljaar 1978/79 drie Internationale
Schakelklassen tot stand kwamen, één op de
Lage Meren, bestemd voor jongens en met
doorstroommogelijkheden naar het lager
beroepsonderwijs, één op de huishoudschool
Petrus Canisius met doorstroommogelijkheden
naar het LHNO, en één op de Antonius MAVO,
met mogelijkheden om naar de MAVO door te
stromen. De laatste klas was zowel bestemd
voor jongens als meisjes en werd na een
jaar al weer gesloten, omdat er te weinig
kinderen waren die op dat niveau konden
instromen.7 Binnen de Turkse en Marokkaanse
gemeenschap kwam veel schoolverzuim voor,
vooral bij meisjes. In hun cultuur werd niet
zoveel waarde gehecht aan een goede opleiding
voor meisjes, zij waren voorbestemd voor
huwelijk en moederschap. Mevrouw Golpunar:
"Ik ging niet naar school. In Turkije was ik ook
maar weinig naar school geweest. In Nederland
was ik leerplichtig, maar ik ging toch aan het
werk en tegelijk had ik ook de zorg voor mijn
broertjes en zusjes. Ik had problemen met
mijn leeftijd. In Turkije kon je een beetje met
je leeftijd sjoemelen. Nu zeg ik tegen mijn
kinderen: Jullie moeten leren, anders loop je je
hele leven achterop."
Veranderende omstandigheden
Na de oliecrisis in 1973 verslechterde de
Nederlandse economie in ras tempo en tegen
de jaren tachtig ontstond er grote werkloosheid.
Veel bedrijven moesten fuseren of gingen
failliet. Steeds meer on- en laaggeschoold
werk verdween naar lage lonenlanden. Dat
maakte de situatie voor de migranten en hun
kinderen, die over het algemeen niet over
een hoog opleidingsniveau beschikten, er
niet gemakkelijker op. In Bergen op Zoom
verdwenen de fabrieken van Beckers, Bruijnzeel,
Asselbergs en De Holland, die grote groepen
buitenlandse arbeiders in dienst hadden. Veel
arbeiders gingen terug naar het land van
herkomst, Spanjaarden, Italianen, Grieken en
Joegoslaven het eerst. Voor hen telde zwaar
dat de economische situatie in het thuisland
ondertussen fors verbeterd was, zodat de
perspectieven daar beter werden, ook voor hen.
Veel andere migranten bleven, omdat zelfs de
werkloosheid hier te verkiezen was boven de
terugkeer naar huis. De instroom van nieuwe
migranten ging zelfs gewoon door, vanwege
gezinshereniging of migratie op eigen initiatief.
Langzaam werd het voor iedereen overduidelijk
dat het verblijf van vele migranten niet tijdelijk,
maar permanent zou zijn.
Bij- en omscholing meer dan ooit noodzakelijk
Dat gegeven, gecombineerd met de
grote werkloosheid, de voortschrijdende
automatisering in het bedrijfsleven, en
het definitief verdwijnen van veel laag- en
ongeschoold werk uit Nederland, maakte dat
er meer en meer de nadruk kwam te liggen op
het opleidingsniveau van werknemers. Laag-
en ongeschoolde werknemers konden op de
Nederlandse arbeidsmarkt steeds minder
terecht. Toekomstperspectief hadden zij
nauwelijks. Veel migranten kregen dus te maken
met bij- en omscholing.
Dat gold niet voor iedereen. Sommigen vonden
na hun ontslag ander werk. Daut Sahin werkte
achttien jaar bij De Holland, en daarna tot zijn
pensioen bij Philips. El-Allaoui: "Asselbergs
en De Holland gingen eerst samen, en ik kon
blijven. Daarna ging het bedrijf toch failliet. Ik
kwam toen bij Fridor terecht. Daar werk ik nog
steeds. Over twee jaar ga ik met pensioen."
Anderen begonnen uit te kijken naar scholing.
Het Centrum Voor Vakopleiding (hierna: CVV]
vervulde daarbij een belangrijke rol. Jaballah
hoorde in 1975 via het arbeidsbureau van de
mogelijkheden tot omscholing. Hij ging in
Breda naar het CVV om
autotechniek te doen. "Ik
was inmiddels getrouwd
en had mijn eerste zoon.
Ik wist niks van auto's,
ik moest alles nog leren.
Ik zat thuis tot twaalf,
een uur 's nachts boven
de boeken. Het was een
hele overgang, van baan
naar school. Na acht
maanden haalde ik het
diploma van aspirant
monteur. Daarna kon ik
bij Volkswagen terecht.
Intussen volgde ik nog
meer avondlessen en
cursussen". Golpunar:
"Toen ik in 1978 hier
kwam, werkte ik met
achttien of negentien
Turkse collega's. We
wilden Nederlandse les
volgen. Bij de ploegbaas
kregen we gedaan dat het bedrijf dat regelde.
Ik heb toen een jaar Nederlands gehad. Maar
veel mensen vielen af, ze waren tamelijk
ongeschoold en het was te moeilijk voor ze.
Later wilde ik operator worden. Ik heb in vier
jaarVapro A en B gedaan". Bouchiha begon in
1981 met het leren van een vak. "Via het CVV ben
ik lasser geworden. Ik heb nu alle diploma's."
Anderen probeerden een eigen bedrijf op te
starten. Buru: "Ik heb in 1977-78 nog im- en
export gedaan met iemand anders samen. Maar
die werd ziek, toen zijn we gestopt." Ook Abdel
Annouar probeerde een im- en exporthandel in
Marokkaanse kruiden van de grond te tillen toen
hij werkloos werd. "Toen overleed mijn vader.
Hij kreeg een ongeluk in België. Ik moest zijn
begrafenis gaan regelen en toen ik terugkwam
uit Marokko heb ik de zaak opgegeven."
Werken aan een andere loopbaan
Niet iedereen vond gemakkelijk ander werk.
Mustapha kreeg, vanwege arbeidsomstandig
heden, longklachten. Hij belandde, eind jaren
tachtig, mét een schadevergoeding van zijn baas,
gedeeltelijk in de WAO. "Ik moest aangepast
werk zoeken. Maar dat heb ik nooit gevonden
of gekregen. Ik zit nu op het Kellebeek College,
om de taal goed te leren.
Ik was in Marokko nooit
naar school gegaan.
Lezen en schrijven was
moeilijk voor mij".
Het volgen van een
opleiding bij het CVV
lag voor veel migranten
voor de hand. Ook
Nederlandse instanties
verwezen migranten
bijna automatisch door
naar een vakopleiding
omdat de meesten van
hen niet beschikten over
veel méér opleiding dan
lagere school, en ervoor
andere opleidingen meer
vooropleiding gevraagd
werd. Maar het CVV paste niet bij alle migranten.
Idrissi had graag een HBO-opleiding willen doen.
Hij had in Marokko wel een vervolgopleiding
gedaan. "Maar de taal was een barrière. Het
werd dus MBO-SD. Ik kwam terecht in een groep
met twintig vrouwen." Hij kreeg daarna een baan
bij de gemeente Bergen op Zoom.
Achmed Nammou kwam hieraan in 1988.
"Mijn landgenoten zeiden: 'Ga maar gauw
naar het CVV, een vak leren, dan kun je gaan
werken'. Dat was toen nog de mentaliteit: zo
snel mogelijk aan het werk. Maar ik was naar
Europa gekomen om mijn opleiding af te ronden
en ik begreep ze dan ook niet goed. Maar de
Nederlanders snapten het ook niet. 'Wil jij hier
je opleiding afmaken met zo'n taalprobleem?'
Toen moest ik kiezen: de taal leren of gaan
werken. Ik koos voor het eerste. De instanties
hadden er ook geen ervaring mee. Eerst werd
ik naar het DVO gestuurd, een dagopleiding
voor volwassenen, maar dat was bedoeld voor
analfabeten. Na twee maanden ging ik naar de
internationale schakelklas in Roosendaal. Ik
rondde er de MAVO af in vijf maanden en daarna
deed ik in één jaar HAVO/VWO. Ik heb daarna
Werktuigbouwkunde MTS en HTS gedaan. In de
stageperiode van de HTS kon ik bij Philip Morris
gaan werken. Daar ben ik na mijn diplomering
De Waterschans 4 - 2008
86
EL FETH
Ingang Marokkaanse Moskee
El Feth aan de Oude Stationsweg
37, 2005. Fotograaf A. van Dijck.
Collectie MHC.
87
40 jaar 1968 - 2008