alle troepen in de vesting en in de linie, als meerdere van Van Saksen-Hilbrughausen en Van Hessen-Philpsthal. Cronström stribbelde tegen.10 Hij beriep zich op zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid - maar tevergeefs. Een dag later, tien dagen na de slag bij Lafelt, kwamen de Franse troepen voor de stad aan: op 12 ju li 1747" De aanval op Bergen op Zoom De vesting]2 In de Tachtigjarige Oorlog was Bergen op Zoom gedurende lange perioden het enige steunpunt van de Republiek in Brabant. De stad was, gezien vanuit Holland en vooral Zeeland, een vesting van levensbelang om de vijand buiten de deur te houden (bijgenaamd: 's lands boom'13 en de sleutel van Zeeland^Zij was bovendien een steunpunt voor expedities van de Republiek in de Zuidelijke Nederlanden. De vesting is een aantal malen belegerd; ook hebben de troepen van de landvoogd enige keren gepoogd haar bij verrassing te nemen. Bekend zijn het beleg door Parma in 1588 en door Spinola in 1622. De stad is al die jaren nooit gevallen. Zo kreeg zij de bijnaam 'La Pucelle', de maagd. De Tachtigjarige Oorlog was geëindigd met de Vrede van Münster/Westfalen in 1648. Daarna werden de vestingwerken verwaarloosd. Op 28 december 1697 kreeg Menno van Coehoorn van de Staten-Generaal en stadhouder Willem III de opdracht om de Nederlandse vestingwerken nauwkeurig op te nemen en ontwerpen te maken voor nieuwe sterkere werken. Coehoorn maakte een reis langs Groningen, Coevorden, Zwolle, Deventer, Zutphen, Doesburg, Arnhem, Nijmegen, Grave, Bergen op Zoom en Hulst. Hij bracht rapport uit op 18 april 1698. Wat je noemt voortvarend. Op 15 maart 1698 begon hij zijn inspectie van Bergen op Zoom. Op 17 maart vertrok hij alweer naar Hulst.15 De Bergse stadswallen, benevens deszelfs buitenwerken en contrescarpes oordeelde hij in een desolate staat te wezen. In zijn rapport stelt hij onder andere voor, de oude versterkingen voor het grootste deel te behouden, maar die alleenlijk zoodanig te schikken, dat die eene behoorlijke strijkelingsche defensie hebben. Ook de versterkingen van de drie forten Moermont, Pinssen en De Roovere alsmede de vesting Steenbergen, moesten worden worden verbeterd.16 De vesting Bergen op Zoom werd, op het oude grondplan, volgens Coehoorns aanbevelingen aangepast, overeenkomstig zijn 'Nieuw- Nederlands stelsel'. De losse zandgrond van de stad was niet geschikt voor het opwerpen van geheel aarden wallen die lange tijd overeind bleven. Om die reden werd de onderkant bekleed met bak steen. Daar bovenuit rees een geheel aarden wal op. De wallen waren, met andere woorden, van het 'half gerevêteerde type'. 'Gerevêteerd' is een deftig woord voor bekleed. De voor kanonvuur kwetsbare stenen onderzijde werd aan het vijandelijk oog en vuur onttrokken door buitenwerken. Aan de buitenkant van de gracht liep de 'bedekte weg' met een naar het terrein toe glooiend aflopende borstwering (het 'glacis'). In Bergen op Zoom rees het glacis op tot drie meter boven het stenen gedeelte van de wallen.17 De vijand moest zich eerst meester zien te maken van het hoogste punt, de 'kruin', van het glacis, de borstwering van de bedekte weg. Dan pas was hij in staat daar geschut op te stellen, waarmee hij de stenen onderkant van de verdedigingswerken onder vuur kon nemen. Als een echt Coehoorn-werk had de vesting een 'laag profiel', of, zoals de vertaling van het journaal van Eggers zegt, een lage horizon. In het Frans schrijft hij: elle est fort enterréew - letterlijk: zij is diep ingegraven. Met andere woorden: de wallen staken niet ver boven het landschap uit.19 Dat maakte deze veel moeilijker te treffen met geschut. De gebouwen van de stad waren een stuk hoger dan de wallen. Van binnen naar buiten gezien zag de vesting er als volgt uit: eerst de hoofdwal, met een aantal grote vijfhoekige uitbouwen naar buiten, de 'bastions'. De bastions van Bergen op Zoom zagen er uit als pijlpunten. De punt, die recht vanuit de vesting naar buiten wees, bestond uit twee wallen, de 'faces'. De uiteinden van de faces waren met de hoofdwal van de vesting verbonden door telkens twee naar binnen gebogen wallen ('flanken'), een hoge aan de binnenkant en een lage aan de buitenkant. Aan de uiteinden van de faces bevonden zich voor de lage wallen ronde versterkingen, die 'oreillons' of 'orill(i)ons' worden genoemd. Deze doen op een plattegrond een beetje denken aan weerhaken van de pijlpunten. Zij beschermden de verdedigers van de flank tegen vijandelijk vuur. De hoge flanken waren doorgetrokken tot aan de faces.20 Tussen de bastions bevonden zich vrij korte stukken rechte wal, die 'courtine' worden genoemd. Voor de wal en de bastions lag een gracht. Grote delen van de Bergse gracht waren onder normale omstandigheden droog. De hoofdgracht was ongeveer 5,6 kilometer lang. Daarvan stond 3,6 kilometer droog.21 Bergen op Zoom week hiermee af van de vestingen die Coehoorn aanlegde in drassiger streken: deze hadden permanent natte grachten. Gedeelten van de grachten aan de noordkant van de vesting bevatten water. De droge gracht aan de zuidoost- en zuidkant, stond ook in oorlogsomstandigheden droog, maar kon in geval van nood onder water worden gezet met zeewater. In dat gedeelte bevond zich onder andere het ravelijn Dedem, waar in 1747 de Franse hoofdaanval plaatsvond. In het midden van de gracht bevond zich een met water gevulde geul, de cunette (oneerbiedig gezegd een soort diepe sloot), die ook water bevatte op de plaatsen waar de rest van de gracht doorgaans droogstond. Troepen die door de gracht de vesting bestormden, moesten dus eerst de cunette dempen - met takkenbossen - voordat zij de aanval konden voortzetten. Tussen twee bastions liep zoals gezegd een recht stuk van de hoofdwal, een courtine In de gracht lag voor elk van die courtines een soort driehoekig - of eigenlijk diamantvormig -verdedigingswerk, een 'ravelijn'. De punt, het saillant, van de diamant wees naar de buitenkant. De stompe kant, de 'keel', lag gekeerd naar de vestingwal. Het ravelijn De Waterschans 2 - 2009 74 Afb. 2. Inundaties: de situatie in West-Brabant in 1747, tekening van Han Bos, naar ontwerp van Willem van Ham. 75 De Waterschans 2 - 2009

Periodieken

De Waterschans | 2009 | | pagina 14