L&
Een gruwelijke vondst
WERKGROEP
Frank Wierckx
Indemorgenvanmaandag 15oktobervan
het jaar 1787 gingen Johannes Lemmers,
Schepen en Raad der Stadt Bergen op Zoom
Jacobus Zuidland, wonend binnen den voors.
[voorschreven, eerder genoemde] stad en
Pietervan den Rijn, Poorteren Burger aldaar,
op jacht in de Heerlijkheijt Zuijtgeest, gelegen
in het Suijtguartier van het voorn, [voornoemde,
eerder vermelde] Marquisaet. Zij jaagden in
het gebied dat nu behoort tot het landgoed De
Mattemburgh.'
Tegen 10 uur waren zij in het schaarhout aan
de regte zijde bij de groote Baan loopende
van Bergen op Zoom naar Antwerpen [de
huidige Antwerpsestraatweg], even voorbij de
soogenaamde Mussenpot, nabij een mastbos
met hunne honden aan het afjagen. Johannes
Lemmers had, terwijl de twee anderen wat
verderop in het schaarhout op de jacht waren,
zijn jagthond in het voorseijde schaarhout geset en
niet lang daarna ontdekt heeft dat sijn hond even
daarna sijnde bleef stil staan ende ergens aan
ruikende en snuivende en daarop pissende dat de
heer eerste deponent [persoon die een verklaring
aflegt, in dit geval Johannes Lemmers] dit
siende in gedachte was dat daar een doot aas of
weieen stuk wilt, welk eenige dagen tevoren aldaar
geschoten was mocht liggen rotten
Lemmers besloot te kijken wat zijn hond daar
gevonden had en kwam tot een gruwelijke
ontdekking. Hij verklaarde dat hij in het
voorseijde schaarhout gegaan is ten eijnde te
zien wat daar lag dat de eerste deponent daar
in gekomen zijnde ontdekte dat daar een doot
menschen ligchaam lag, 't welk voorover op den
buijck scheen te liggen.1
Lemmers waarschuwde vervolgens zijn
medejagers en vertelde hen wat hij gevonden
had. Lemmers leidde hen naar de plek en
daar besloten de heren dat zij deze vondst
onmiddellijk aan de overheid dienden te melden.
Van den Rijn had intussen een boerenknegt
ontmoetende aan deselve gevraagt heeft, waar hij
thuishoorde en ten antwoord bekwam dat hij als
knegt woonde bij Cornells Nuijts, burgemeester
der heerlijkheijt Zuijtgeest. Van den Rijn
verklaarde dat hij de knecht gevraagd heeft zijn
meester te waarschuwen. De heren konden op
deze manier verder gaan met de jacht. Er mocht
immers niet te veel tijd verloren gaan.1
Op de terugweg van de jacht ontmoetten de
deponenten de burgemeester Cornelis Nuijts en
enige andere personen, die de deponenten niet
kennen dog boeren en arbeijders scheijnende te
wesen welke alle soo de depenten als toen gebragt
sijn aan de plaats waar het voorgez. [voorgezeide,
eerder genoemde] dode ligaam was liggende
dat sij 't selven ook aldaar so gevonden en gesien
hebbenJ
Verder verklaarden de deponenten nog dat
het waarschijnlijk een vermoord manspersoon
was, wien het hooft was afgesneden, welk hooft
ook eenige treeden [stappen] van het voorz.
ligaam afgescheijden af lag. De heer Zuidland
verklaarde nog dat hij gesien heeft dat het
vleesch van het hooft reeds meerendeel en het
selven daar door ook onherkenbaar geworden
was en dat het ligaam ook soodanig stank van seij
gaft dat het hem toescheene reeds ten eenenmaal
verrot en verteert te wesen en alleenenlijk door
de kleederen bij den ander gehouden te worden.
Verder verklaarden de heren deponenten het
lichaam bij Cornelis Nuijts achtergelaten te
hebben. Cornelis Nuijts zorgde voor de verdere
afhandeling van de vondst en de noodzakelijke
begrafenis.1
In een tweede verklaring door Cornelis Nuijts,
burgemeester van de heerlijkheid Zuidgeest
en de vorster [gerechtsbode, veldwachter]
Lourens Rens werd het verdere verloop van
de gebeurtenissen duidelijk. Zij beschreven de
kleding van het gevonden lichaam als volgt: een
blauw rokje [hemd] en chamoise [gemaakt uit
zeemleer] hembrok, een zeemleere broek, zwarte
koussens en schoenen zonder gespen.2
Zij verklaarden dat het lichaam zich in een
dusdanige staat van ontbinding bevond dat het
niet mogelijk was het lichaam te onderzoeken
en dat het met kleding en al begraven zou
worden.2
Verder bleek dat de jagers bij het lichaam een
houte elle [meetstok] gevonden hadden. Deze
elle lieten de deponenten naar de weledel
gestrenge heer Nicolaas van Cuijlenborg,
drossaard van het Zuid en West Quartier des
marquisaets van Bergen op den Zoom brengen
als bewijsmateriaal voor de misdaad. Verder
vroegen zij de drossaard toestemming het
lichaam en het hoofd onmiddellijk te mogen
begraven vanwege de verregaande staat van
ontbinding en verrotting.2
Verdere gegevens over dit voorval werden in het
archief niet gevonden. Zeer waarschijnlijk werd
het lichaam kort daarop begraven en de zaak
daarmee afgesloten. Een oplossing van deze
moord werd niet gevonden.
Noten:
De Waterschans 3 - 2009
136
i
P laniatre
N o uvcau
k- lang-ci.K-cii
Kaart van de heerlijkheid Zuidgeest met daarop de Baan van Bergen op Zoom naar Antwerpen [huidige Antwerpsestraatwegl
en de hoeve De Mussepot. Door Johannes Baptiste Adan [1760-18411, 25 september 1791. Collectie MHC, Archieven Raad en
Rekenkamer van de markiezen van Bergen op Zoom, kaartnr. D55.
1. Het Markiezenhof Historisch Centrum (hierna MHC],
Oud Rechterlijk Archief Zuidgeest, inv.nr. 258, folio 63,
24 oktober 1787,
2. MHC, Oud Rechterlijk Archief Zuidgeest, inv.nr. 258,
folio 65, 24 oktober 1787.
137
De Waterschans 3 - 2009