Djitr bcgijutnm Die town
han -
lö m \Dt ite u rocpm tr lessen
claim kon doen gelden op het gebied waarin
later Bergen op Zoom ontstond. Bij gebrek aan
bronnen is dit speculatie, maar het feit dat de
Grote Kerk is gewijd aan Gertrudis en het recht
van Nijvel om hier de pastoor te benoemen,
passen in een dergelijk scenario. Nog in 1265
kon de abdis van Nijvel met succes - zij het niet
probleemloos - aanspraak maken op inkomsten
uit tienden in Bergen op Zoom (en omgeving).9
Op 25 februari 1212 sloten Hendrik I, hertog
van Brabant, en Godfried II, heer van Breda
een overeenkomst. Hun verklaringen werden
vastgelegd in twee vrijwel gelijkluidende
oorkonden.10 Hiermee krijgen we een glimp te
zien van een proces dat al enige tijd gaande
was en waarvan in deze oorkonden een
soort tussenbalans werd opgemaakt. Wat
er gebeurde, is dat de hertog van Brabant
(evenals de graven van Holland en Vlaanderen)
in hoog tempo hun machtsgebied uitbreidden.
Lokale en regionale machthebbers moesten
daarvoor wijken en zij probeerden vaak hun
positie te redden door hun grondbezit aan
(nieuwe) kloosters te schenken of door leenman
van de hertog te worden om zo tenminste
een deel van het gezag over hun voormalige
bezittingen - die zij nu in leen kregen - te
behouden. De heer van Breda was belangrijk
onder de regionale machthebbers die zo hun
zelfstandigheid verloren en het lijkt erop dat hij
met een tegenzet kwam. Waar de hertog van
Brabant niet veel eerder een vijftal nieuwe 'vrije
marktplaatsen' oplpjida liberahad gesticht en
in de oorkonde ook verwijst naar zijn oude(re)
steden 's-Hertogenbosch en Antwerpen,
maakte Godfried II van Breda melding van
oppida libera nostra ('mijn vrije marktsteden').11
De interpretatie hiervan is dat de heer van
Breda in een poging zelf het initiatief te
behouden in zijn gebied tenminste twee oppida
libera had gesticht. Dit zullen dan Breda en
Bergen op Zoom zijn geweest.
Wat onze bronnen beschrijven als oppida
libera, is "op te vatten als nieuwe handels- of
bestuurlijke nederzettingen met een eigen
rechtsregime, dat onttrokken is aan het gewone
landrecht".12 Zij kregen van hun stichter een
aantal rechten (marktrecht of stadsrecht),
wat hen bestuurlijk zelfstandig maakte en
hen in staat stelde een economische positie
op te bouwen in hun regio en soms zelfs ver
daarbuiten. Door deze economische functie
vormden dergelijke nieuwe stichtingen een
belangrijk instrument bij het opnemen van een
regio in een groter economisch geheel. Het
dwong als het ware de soms nog autarkische
regio's om deel te nemen aan het economisch
verkeer dat steeds meer Europees werd.
Uiteraard leidde dit bij succes niet alleen tot
welvaart voor de inwoners van deze nieuwe
steden, maar het genereerde ook inkomsten
voor de landsheer. In of kort voor 1212 lijkt dus
de heer van Breda dergelijke rechten te hebben
verleend aan Bergen op Zoom. Die nieuwe
'stad' zal dan hebben gelegen "in of vlak bij het
Nijvelse" grondbezit dat hiermee als het ware
werd ingekapseld, of sterker nog: opzij gezet.13
Het is van groot belang dat hertog Hendrik I en
Godfried II van Breda in 1212 overeenkwamen
dat er voortaan sprake zou zijn van "vrije
vestiging van mensen over en weer in die
nieuwe oppida van heer en hertog".14 Burgers
(poorters, personen die onder het stadsrecht
vielen) konden dus tussen de nieuwe
marktsteden van deze beide heren vrij en
ongehinderd reizen, wat natuurlijk voor de
handel van groot belang was. Hoe deze nieuwe
steden werden bevolkt, is onduidelijk, maar van
ver lijken de eerste burgers in elk geval niet
te zijn gekomen. Aan grote aantallen mensen
moeten we hierbij ook niet denken, want bij
hun stichting waren al deze oppida libera erg
klein. Te denken valt aan enkele straten met wat
huizen, veelal rond een marktplein zoals zich
dat nog goed laat herkennen in bijvoorbeeld De
Markt in 's-Hertogenbosch of het langgerekte
plein De Lindt in Oisterwijk. Inhoudelijk kennen
we de vrijheden [het 'stadsrecht') die Godfried
II van Breda aan Bergen op Zoom schonk
niet. In elk geval was er in 1260 sprake van
poorters of burgers oppidanivan een stedelijk
bestuur met een eigen rechtspraak (schout
en schepenen) en van de beschikking over een
stedelijk zegel.15 De oudste bekende optekening
van stedelijke wetgeving die we kennen,
dateert van 1314-, en in 1365 kreeg de stad een
Groot Privilege waarin het stadsrecht werd
vastgelegd. We mogen er gevoeglijk van uitgaan
dat dit recht toen niet nieuw was, maar dat het
hierbij gaat om de bevestiging (en misschien
uitbreiding of aanpassing) van een bestaande
situatie.16
Brugse pottenbakkers
In de dertiende eeuw kwam een industriële
aardewerkproductie op gang die voor Bergen
op Zoom erg belangrijk zou worden.17 In
zekere zin lijkt dit een hernieuwing van wat
ook in de Romeinse tijd gebeurde, maar zoals
al gezegd is, van die eerdere bloeiperiode
van de pottenbakkerijen nog weinig bekend.
Van continuïteit is geen sprake. Hoewel
onze informatie over de pottenbakkerij
in de dertiende eeuw vrijwel uitsluitend
archeologisch van aard is, kunnen we toch met
redelijke zekerheid vaststellen dat in elk geval
de eerste generatie pottenbakkers die vanaf het
midden van de dertiende eeuw in Bergen werkte
afkomstig was uit Brugge. Het aardewerk
dat zij produceerden is in geen enkel opzicht
te onderscheiden van het aardewerk dat in
diezelfde tijd in Brugge werd geproduceerd en
het is ondenkbaar dat het Bergse pottenbakkers
waren die toen in Brugge het beeld bepaalden.
Ook een scenario waarin Bergse pottenbakkers
'massaal' in Brugge het vak gingen leren, is
uiterst onwaarschijnlijk.
Het mechanisme achter deze verhuizing van
Brugse pottenbakkers met hun 'industrie' naar
Bergen op Zoom laat zich verklaren uit het feit
dat sinds de late twaalfde eeuw de zogenaamde
moernering (turfwinning) in westelijk Noord-
1Xr J«<\ one «xlpnw fhxtf-«y <s« £»rj-
bc«> Vvn onjb- Vnouttw Wt
gfyrnch bn <V*V W "btoflhten ©ctymtiww
cvifci imgiynKifiki# «ti tjpcbc»(ttbc V*
bogcr» optcn ^©owf oohotc V yotst- W
^yl^Kmcnt"<r>5*K 'Cocpcw ccr» Xmc
9 tiorb ccnfr op ccncMbacfc ()<r c»| b**<"
(pjXbtUcwmucun fcocmwx ctzft ome
lE>K3*)<nc W\Vwc hebben gillen
Iqfgtyo» w )Mb:n<U»> bacvtthcc,K
Wnttv ttnnc (igjrh®1 f>) JUllcn weng^en
TAjttfpbe Wmc
h< Xwm VccMvcb pvUmgc «nbe fep <£5t«n
Brabant op gang kwam. Juist in die eerste
ontginningsgolf waren vooral Vlamingen
actief. Gebieden waar zij werkten, waren onder
meer het Halsters Laag en direct ten (noord)
westen van Bergen.18 We kunnen daarbij
veronderstellen dat niet alleen de organisatie
van deze moernering vanuit Vlaanderen kwam,
maar dat ook daadwerkelijk (een deel van) de
arbeiders die het werk deden, afkomstig was uit
de eerder uitgemoerde gebieden in Vlaanderen.
De hier gewonnen turf werd ook gebruikt om
pottenbakkersovens te stoken en aangezien
bij Bergen op Zoom ook uitstekende klei
voorhanden was, ligt het voor de hand dat de
pottenbakkers om transportkosten uit te sparen
verhuisden naar de plek waar zij grondstof en
brandstof onder handbereik hadden.19
Van één Bergse pottenbakker uit de dertiende
eeuw kennen we de naam: "Jacob de Potten
bakker, zoon van Margaretha".20 Op 19 mei 1290
verklaarde hij voor twee schepenen van de stad
een jaarlijkse cijns schuldig te zijn aan de abt
19
Afb. 5. Hendrik I, hertog van Brabant. Prent uit Bartandus,
Ducum Brabantiae Chronica, editie Plantijn, p. 35.
De Waterschans 1 - 2010
18
Afb. 6. De Keur van Bergen op Zoom, 1314. Afschrift
15e eeuw. MHC, Archief van de stadssecretarie 1397-1810,
inv nr. S/1 2.
De Waterschans 1 - 2010