centrale regering te Brussel om geldstromen
voor het herstel van de dijken vrij te
maken. Dat betekende in de praktijk, dat
kapitaalkrachtige kooplieden in Antwerpen
bereid gevonden moesten worden kapitaal in
herbedijkingsprojecten te steken. In 1531 en
1532 zou er voor de herstelwerken op Zuid-
Beveland door de regering in Antwerpen
600.000 gulden geleend worden.
Op 16 februari 1532 stelde een onderzoeks
commissie voor in de eerste plaats de
Zuidwatering van Zuid-Beveland te herbedijken.
Zeer globaal omvatte die de hedendaagse
gemeente Reimerswaal, ofwel de flessenhals
van Zuid-Beveland. De Oostwatering omvatte
grosso modo het huidige Oosterscheldebekken
ten oosten van Yerseke. Het nieuwe gevaar
werd ingezien van een vereniging van de Honte
en de Schelde in het nieuwe verdronken land,
waardoor de bestaande vaarwegen verder
zouden verzanden.
1 maart 1532 werd door de landvoogdes een
nieuwe onderzoekscommissie ingesteld met
als lid onder andere Antoon van Glymes, de
nieuwe heer van Bergen op Zoom. In zijn
huis in Antwerpen werd aan de magistraat
van die stad het rapport van de commissie
gepresenteerd. De Zuidwatering zou zeker
moeten worden herbedijkt om de Honte op
diepte te kunnen houden. Ook Bergen op Zoom
zou grote schade kunnen verwachten. Aan
Antwerpen werd om 100.000 gulden bijstand
gevraagd en desnoods ook 50.000 gulden aan
Bergen op Zoom.
Onder zware druk van de ongeduldige land
voogdes ging het tegenstribbelende Antwerpen
akkoord en werd in de zomer van 1532 de
gehele Zuidwatering op kosten van Antwerpen
herbedijkt. De gevreesde stroomverlegging
werd een halt toegeroepen.
Het herstel was van wel heel korte duur, want
door de stormvloed van 2 november 1532 werd
de gehele Zuidwatering opnieuw overstroomd.
Van het buurtschap Ma(i)re werd gemeld, dat
er meer dan 50 mensen drie dagen lang op het
kerkdak hadden gewacht, voordat zij door een
schip van de heer van Bergen werden gered.
Op 22 november schreef de landvoogdes aan
Karei V: "la plus part de votre pays de Zélande
est soubs eaue". Een nieuw aangestelde
commissie met aan het hoofd Antoon van
Glymes, kreeg als opdracht de herbedijking
van onder andere de Zuidwatering opnieuw
te onderzoeken. In het eindverslag legde
hij in mei 1533 de nadruk op het dreigende
gevaar voor Antwerpen, wanneer Schelde en
Honte in het verdronken land zouden gaan
samenvloeien, een soort rampscenario. Heel
nadrukkelijk wees hij erop, dat "het een sake
is, daer men in toecomende tijden egheen
remedie en sal cunnen toe vinden, indyen men
nu daertoe niet en siet ende die 't welvaert van
der stadt (Antwerpen) zeer aengaet".
In de publicatie wordt niet vermeld, of ook het
specifieke belang van (de haven van) Bergen
op Zoom in het verslag van Antoon van Glymes
naar voren komt. Door de dijkgaten van Lodijke
en Kreke werd de Schelde bij Bergen op Zoom
ondieper. Daarom zou ook herbedijking van de
Oostwatering van Zuid-Beveland op de agenda
moeten staan.
Ondanks zware druk van de landvoogdes wist
Antwerpen echter de zaak te traineren. Van
uitstel kwam afstel. Herstel van de Onze Lieve
Vrouwekerk en andere zaken hadden grotere
prioriteit dan het herstel van de Zuidwatering.
Na Antwerpen trok ook de regering de handen
van het project af.
In 1569 werd er door Antwerpen een visitatie
commissie ingesteld om de stroomwijzigingen
te onderzoeken, waarvoor door Antoon
van Glymes al in 1533 zo uitdrukkelijk was
gewaarschuwd. Tussen het tolhuis van
Yersekeroord en de Honte was de Schelde
"zeerverlant ende geondiept". Het ebwatervan
het stroomgat van de Kreke was daarvan de
grote oorzaak. Bij laagwaterwas de Schelde
bij Hinkelenoord en Agger slechts twee
vadem diep geworden. De scheepvaart vanuit
Holland via Bergen op Zoom naar Antwerpen
liep gevaar. De commissie realiseerde zich
terdege, dat de rivieren zich spreidden over het
verdronken land, de stroom in de vaargeulen
steeds minder werd en er overal ondieptes
en zandbanken ontstonden. Dat kon alleen
door hernieuwde bedijking worden beteugeld.
Maar evenmin als in 1533 zijn ook aan deze
rapportage door Antwerpen consequenties
verbonden. De op Antwerpen toegespitste
publicatie vermeldt ook nu geen specifieke
actie van Bergen op Zoom.
Op 13 januari 1552 maakte de Sint-Pontiaans-
vloed een einde aan de polders van Agger, Bath
en Hinkelenoord, die de vloeden van 1530 en
1532 hadden weten te overleven. Het stadsei-
land Reimerswaal rekte zijn bestaan en wist
nog in 1562 met succes te verhinderen, dat de
kerkelijke rechtbank voor Zuid-Beveland naar
het veel beter gelegen Goes werd verplaatst!
Op 1 november 1570 volgde de Allerheiligen
vloed. Nu werden ondermeer de Brabantse
polders onder Hildernisse, Woensdrecht en
Ossendrecht definitief getroffen. Ook ontstond
het Verdronken Land van Saeftinghe. Op 21
oktober 1572 wist veldheer Mondragon met
zijn Waalse troepen vanuit Woensdrecht de
ondiep geworden Scheldestroompjes pedibus
apostolorum over te steken om het door de
Geuzen belegerde Goes te ontzetten. Dat
maakte veel indruk op de tijdgenoten en
werd door dijkdeskundige Andries Vierlingh
aangegrepen om bij de overheden in Brussel,
maar vooral te Antwerpen herhaaldelijk te
pleiten voor een dammenplan.3 Dwars door het
verdronken land van Zuid-Beveland dienden
er lange duikeldammen te worden aangelegd
om de stroom af te leiden en aanslibbing
te bevorderen. Hij waarschuwde haast te
maken: "in soverre men met 't leggen van
den dammen langere vertoeft totdat het gat
van Lodijcke zijn deurtoch neempt tot in de
Honte, so isser luttele remedie toe". Het risico
dat de hoofdstroom van de Schelde zich zou
verleggen naar het Lodijkse Gat en Bergen
op Zoom een landstad zou worden was groot
geworden.
Financiering van een dergelijk plan was ook
voor Antwerpen geen sinecure, maar de
verkoop van 39.000 gemeten nieuw gewonnen
land zou winstgevend zijn, aldus Vierlingh. Ook
zou Antwerpen als grote ambachtsheer in de
Staten van Zeeland zitting kunnen nemen.
De bewaarde kaarten van de dammen-
plannen van Vierlingh zijn een soort Deltaplan
avant-La-lettre.
In een verzoekschrift van 1576 aan de Staten
van Brabant legde Vierlingh de nadruk op
de betrokkenheid van geheel Brabant. "Ook
die van Berghen" dienden duikeldammen
aan te leggen, aansluitend op wat er op
Zuid-Beveland diende te gebeuren.
In 1575 nog verzette Vierlingh zich krachtig
tegen plannen de dijken van Walcheren door
te steken om daardoor de Geuzen van het
eiland te verdrijven. Vierlingh voorzag in een
dergelijk scenario verdergaande landverliezen
in Zeeland en Vlaanderen, verdere aanwas
van zandplaten, degradatie van Antwerpen
en Bergen op Zoom tot landsteden en dus
teloorgang van handel en scheepvaart.
Samenvattend: De internationale koopvaardij-
havens Antwerpen en Bergen op Zoom hadden
in de zestiende eeuw gelijksoortige, maar niet
gelijklopende belangen om de overstroomde
gebieden weer te bedijken. Voor Antwerpen
telde vooral herbedijking van de Zuidwatering,
terwijl Bergen evenzeer belang had bij herstel
van de eigen polders en van de veel moeilijker
te herbedijken Oostwatering.
De landvoogdessen Margaretha van Oostenrijk
en Maria van Hongarije, de Bergse heren Jan
III, en Antoon van Glymes en de waterbouw
kundig adviseur Andries Vierlingh hebben zich
energiek ingespannen "het tij te keren", maar
het heeft niet mogen baten. De verzanding
van de Bergse Schelde en de vorming van het
Oosterscheldebekken bleek onomkeerbaar,
terwijl de Honte uiteindelijk aan diepte en
belang heeft gewonnen.
Meer en gedetailleerder onderzoek naar op
de Bergse situatie en belangen toegespitste
factoren en elementen is gewenst.
Noten:
De Waterschans 2 - 2010
74
1. C. Dekker, Zuid-Beveland: de historische geografie en de
instellingen van een Zeeuws eiland in de Middeleeuwen. Assen
1971.
2. Catalogus Schatten uit de Schelde, Bergen op Zoom, 1987,
p.8, zie afb. 2. Opvallend is dat in het boek van Dekker
en Baetens vrijwel geen melding wordt gemaakt van het
gelijktijdige verlies van het oude polderland ten zuiden van
Bergen op Zoom. Hierover uitvoerig in de inleidingen van
de hierboven genoemde catalogus uit 1987, van de eerder
verschenen catalogus Schelde en Rijn verbonden uit 1975 en
van het uitvoerige artikel van W. van Ham 'Langs Schelde en
Eendracht: het po ld er landschap vóór 1584'in het jaarboek
De Ghutden Roos 35 (1975) 4-28. Dit artikel en zijn dissertatie
Macht en gezag in het Markiezaat, waarin op blz. 361-375
onder meer de opkomst, ondergang en het (gedeeltelijk)
herstel van de polders bij Bergen op Zoom zijn behandeld,
worden in dit nieuwe boek dan ook niet vermeld.
3. Vierlingh was niet alleen dijkdeskundige, maar zelf ook
belanghebbende als rentmeester van Steenbergen in dienst
van de prins van Oranje.
75
De Waterschans 2 - 2010