de duivel een kannetje kopen, in duivels naam
betalen en in duivels naam naar huis brengen.
Als het kannetje daar is, zeg dan tegen uw man:
"Gillis, pis daarin in Gods naam". En als hij dat
gedaan heeft, maak het kannetje goed dicht en
zet het weg. Zo lang het kannetje goed gesloten
is, zal de toveres haarwater niet kunnen
maken (niet kunnen urineren), maar zal in uw
huis komen en aan de kast wrijven waarin het
kannetje staat." Maijken en Cathelijne zeiden
tegen elkaar: "Zullen we een kannetje kopen?"
Waarop Maijken antwoordde: "Ja, laat ons over
de Vest gaan."
"Ga niet over de Vest, gij zou gemakkelijk in het
water geworpen kunnen worden", zei Cornelia.
En de verschrikte gezichten van de twee
vrouwen ziende: "Ik zie wel dat jullie dat niet
kunnen. Ik zal het mijn hulpje Marie laten doen.
Maar gij moet mij daar in duivels naam, wel geld
voor geven. Wat overschiet zal ik wegschenken."
Daags daarna bracht Marie het kannetje naar
het huis van Gillis Philipssen, met de woorden
"Laat hem daar in Gods naam in pissen."
Ze bleef wachten tot Maijken haar de twaalf
stuivers had betaald, die Cornelia had gevraagd
voor het koppen, twee gulden voor het zegenen
van de pottenbakkerij en zeventien schellingen
voor de bode, plus een kussentje dat Marie
voor Gillis had meegebracht om aan zijn hals te
hangen.
Cornelia had bij Maijken de laatste twijfel
weggenomen. Haar man Gillis bleek inderdaad
te zijn betoverd, zoals iedereen al had gezegd.
Spook of levend wezen?
De waarzegster had voor de onttovering van
Gillis keuze uit verschillende mogelijkheden.
Zij kon een spook of een ander imaginair wezen
aanwijzen als de schuldige. De keuze voor een
geest had bepaalde voordelen. Een spook kon
worden verdreven zonder dat zij een levend
wezen hoefde aan te wijzen als degene die de
ellende teweeg had gebracht. Het noemen
van een bestaand iemand betekende dat deze
openlijk kon worden aangesproken. De overheid
kon vervolgens op de openbare beschuldiging
die zo ontstond, reageren door ofwel de
toveres, ofwel degenen die de vrouw hadden
beschuldigd te bestraffen.29 Cornelia koos beide
mogelijkheden en verloor.
De hoofdrolspelers in haar verhaal zijn twee
geestverschijningen, een slecht ter been zijnde
toveres en een eveneens verzonnen bode
die functioneerde als boodschapper tussen
Cornelia en de verzonnen toveres. Verder
Lisken Adriaens Mol, een vrouw van vlees en
bloed, die door Cornelia ervan beschuldigd
werd de toveres te zijn die Gillis Philipsen had
betoverd. Zij zou Cornelia in grote moeilijkheden
brengen.
Cornelia gaat op huisbezoek
Er moet die dagen heel wat zijn afgepraat bij
de naaste buren van Gillis en waarschijnlijk
ook door de overige bewoners van de
Dubbelstraat. Woensdag, 15 december, had
Maijken in het Zeepeerdt al bezoek gehad van
Marie, het hulpje van waarzegster Cornelia
Simons. Nu, donderdag 16 december, zagen
de bewoners in het avondduister, omstreeks
half negen een stoel voorbij komen, gedragen
door de pottenbakkersknechten Huijbrecht
Jacobssen en Gerebrandt Janssen, met daarin
de bekende waarzegster zelf. Voor de deur van
het Zeepeerdt werd halt gehouden, waarna de
vrouw uitstapte en het pand binnenging.30
Gillis zat in de kamer bij het vuur te wachten
toen Cornelia de kamer in kwam. De oude
vrouw bekeek de pottenbakker en het eerste
wat ze zei, was: "Gij zijt betoverd! En je eigen
tante heeft dat gedaan. Gij wilt het niet geloven,
maar ik des te beter. En ik zal er u vanaf
helpen."
Gillis was door deze woorden zo bewogen en
tegelijk zo ontsteld, dat hij zijn muts van zijn
hoofd trok en in het vuur smeet. Op de muts
trappend, riep hij: "Zou mijn familie mij dat
aandoen?"
Cornelia ging niet meer terug naar de
Korenmarktstraat, maar nestelde zich met
instemming van het pottenbakkersechtpaar op
de zolder boven de kamer waar Gillis zat. Op
dezelfde zolder kreeg ze 's avonds gezelschap
van een geïnteresseerde bezoeker die zei Jan
de Waarheijt te heten. Jan vertelde dat hij over
de grens had gewoond, te weten aan 's Konings
zijde (Oostenrijks Brabant) en daar gehoord
had dat men met een levend hart van een duif
een toveres kon laten komen. Waarop Cornelia
tegen hem zei: "Nee, het moet het levend hart
van een zwarte hoen zijn. In duivels naam
gekocht, in duivels naam betaald en in duivels
naam doorstoken met spelden en naalden."
Op de vraag van Jan: "Waarom dan dat niet
gedaan?" antwoordde Cornelia: "Omdat de
toveres niet goed ter been is."
Reactie van de collega's
De volgende ochtend, vrijdag 17 december,
kreeg Gillis bezoek van de pottenbakkers en
pottenbakkersknechten Anthonie Cornelissen,
Jaspar Adriaenssen vande Leur, Hendrick
Anthonissen, Jan de Waerheijt, Aert Janssen,
Huijbrecht Jacobssen en Gerebrandt Janssen.
Gillis lag nog op bed toen het hele gezelschap
arriveerde. Niet ver van de bedstee, met de rug
naar het vuur, zat Cornelia. Haar ellebogen op
de knieën en de handen voor het gezicht. Nadat
Anthonie Gillis een goede morgen had gewenst,
vroeg hij hem: "Gillis hoe is 't allemaal?"
Waarop Gillis antwoordde: "Alles goed, oom".
Anthonie: "Alles goed?" Gillis weer: "Ja oom,
alles goed." Anthonie vervolgde: "Wel, als het
allemaal zo goed met je gaat, waarom wordt
er dan zo over je gepraat op straat. Of is dit
de duiveljaagster?" De waarzegster zweeg,
maar Maijken, die ondertussen de kamerwas
binnengekomen en zich op een stoel naast Gillis
had gezet, zei: "Ja oom, dat is ze." Anthonie had
een lang gesprek met Cornelia en vroeg of zij
werkelijk de betoverde Gillis kon genezen. Zij
antwoordde: "Ja, met God."
"Dan moet je niet met de duivel beginnen",
reageerde Anthonie, toen Cornelia bekende
dat zij een kannetje in duivels naam had
laten kopen. De aanwezige pottenbakkers
verklaarden later dat zij de waarzegster
duidelijk hadden horen zeggen: "Als ik de duivel
beloon, ben ik van hem verlost en laat hij me
met rust."
De bode met de ruige hand
Jan de Waarheijt zocht dezelfde avond weer het
gezelschap op van Cornelia, die nog steeds op
de zolder van het Zeepeerdt zat. De waarzegster
vertelde Jan over haar bode. Een man met
een gehandschoende ruige hand waarin hij
de andere losse handschoen droeg. Een man
ook die er uit zag als een jonker. Hij was zeker
geen duivel, maar een vervloekt mens. Volgens
Cornelia waren ze met zijn zevenen, waarvan hij
er een was. Hij zou wandelen zolang de wereld
zou bestaan, om pas dan verlost te worden.
De Waterschans 3 - 2010
98
Afb. 9. Omgeving van dein 1700 door brand verwoeste pottenbakkerij het Zeepeerdt. Maquette van Bergen op Zoom 1747, detail.
Collectie MHC.
99
De Waterschans 3 - 2010