had zitting in de schepenbank en trad op als voorzitter van dit college. De stedelijke schepenbank of 'vierschaar' was de hoogste rechtbank binnen de stad en het bijbehorende gebied buiten de stadsmuren. De in de stad gelegerde soldaten kenden een eigen rechtbank, genaamd de Raad van Oorlog, of Krijgsraad. Verdachten konden worden gearresteerd door de drossaard en de gezworen dienaar van de markies. Wie een misdadiger wilde laten straffen, moest hem aangeven bij de drossaard of zijn stadhouder. In geval van belediging mocht ieder voor zijn belang opkomen. Een inwoner van stad of land mocht slechts gearresteerd worden nadat er gedegen onderzoek was verricht. Hij kwam in dat geval in gijzeling totdat formeel over de zaak beschikt was. De rol van de drossaard was bij criminele zaken bijzonder belangrijk. Wenste hij iemand in een criminele zaak aan te spreken, dan moest hij eerst de burgemeester binnen de bank en alle schepenen, of het merendeel ervan, bijeen laten roepen. De drossaard maande tijdens de rechtszittingen de burgemeester en schepenen aan hem te vergunnen de procedure te openen. De burgemeester stond zulks toe, onder voorwaarde dat niemand mocht spreken zonder zijn toestemming en in gepaste bewoordingen. De drossaard diende een criminele zaak binnen drie dagen na de arrestatie voor de schepenen te brengen. Binnen drie weken moest er recht gesproken worden. Bij nalatigheid in deze procedure kwam de gevangene op vrije voeten. De officier (drossaard] diende daarom de betrokkene al op de voormiddag van de derde dag na diens arrestatie in staat van beschuldiging te stellen. Het proces diende dan om de drie dagen te worden voortgezet. De zittingen waren openbaar. Voor de criminele rechtspraak was een apart vertrek ingericht in de voorhal van het stadhuis. In 1598 besloot men de zittingen voortaan te houden in de rolkamer, waar al ongeveer een eeuw lang de civiele rechtspraak had plaatsgevonden, thans de ruimte waar de raadsvergaderingen worden gehouden. Deze was van de voorzaal - nu de publieke tribune - gescheiden door ijzeren tralies.33 Het proces Op donderdag 6 januari 1650 begon het proces tegen Cornelia Simons. Drossaard Willem van der Rijt jr. werd vertegenwoordigd door procureur Govaert Stempel. Hij overhandigde de rechters zeven documenten waaronder een aantal verklaringen van betrokkenen, die hij namens de drossaard een week eerder had opgetekend. De verdediging van Cornelia werd toevertrouwd aan procureur Lopsen. Omdat Lopsen zelf niet aanwezig was, verzocht zijn plaatsvervanger De Rouck om een kopie van de eis. Stempel verlangde van de verdediging binnen drie dagen uiterlijk een schriftelijke reactie. Van de rechtbank kreeg De Rouck te horen dat men voor de volgende dag wilde weten of procureur Lopsen de opdracht om Cornelia te verdedigen, accepteerde. Het proces kon dan worden voortgezet. Verdediger weigert te verdedigen De volgende zittingsdag, maandag 10 januari, werd nagenoeg geheel gewijd aan de weigering van procureur Lopsen om Cornelia te verde digen. De procureur verzocht de rechtbank om uitstel van zijn beslissing tot de andere dag, maar weigerde voorts om antwoord te geven op de vraag wat daarvan de reden was. Lopsen wenste alleen maar een extra dag om zich te kunnen beraden. Stempel, die niet wilde dat de zaak zou worden geschorst, verzocht de rechtbank nadere maatregelen te nemen. Desondanks bleef Lopsen bij zijn verzoek om nog een dag uitstel. Temeer omdat er door de drossaard niets was gezegd over een boete of straf voor zijn verzoek om uitstel. De weerspannige Lopsen werd na langdurig beraad uiteindelijk toch verplicht om op staande voet te beslissen of hij de gevangene wel of niet wilde verdedigen. Zo niet, dan zou hem wegens ongehoorzaamheid, het procureurambt worden ontnomen. Lopsen protesteerde, maar kon niet voorkomen dat burgemeester Johan de Bergaigne, procureur De Rouck ordonneerde om de gevangene bij te staan. De Rouck accepteerde de opdracht zonder te protesteren. Aanpassing proces Twee dagen later, woensdag 12 januari, was de volgende zittingsdag van de Vierschaar. Verdediger De Rouck boekte zijn eerste, voor Cornelia niet onbelangrijk, succesje. Hij verzocht de heren rechters om clementie te hebben met de gezondheid van de hoogbejaarde Cornelia, die nog steeds opgesloten zat in de Gevangenpoort. Het was voor haar een ware marteling om telkens de Gevangenpoort en het stadhuis te worden op en af gedragen. De lijfelijke aanwezigheid van Cornelia was in de rechtszaal niet direct noodzakelijk en een kleine aanpassing werkte niet belemmerend voor de procesgang. Omdat ook Stempel geen bezwaar aantekende, werd het verzoek ingewilligd. Cornelia mocht tot nader order in Afb. 12. De raadszaal in het stadhuis circa 1965. Achter de pilaren de voormalige rolkamer. Collectie MHC. De Waterschans 3 - 2010 102 Afb. 13. Interieur Gevangenpoort circa 1931. Collectie MHC. 103 De Waterschans 3 - 2010

Periodieken

De Waterschans | 2010 | | pagina 14