geboren Cornelia Simons (Sijmons) op
24 januari 1650 werd voorgelezen en dat,
letterlijk weergeven, deels luidde:
uijt consideratien vande voorgeallegeerden
hoogen ouderdom, impotentie, ende indispositie
vande gevangene, meer genegen sijnde tot
gratie als rigeur van justitie, condemneren de
delinquante mits hare enorme gecommitteerde
feijten ende delicten, opde merct alhier
gebracht te sullen wordden, ter plaetssen
daermen gewoonlijck is justitie te doen,
aldaer geschavotteert, en aen een pael geset,
met roeden ende alle de instrumenten bijde
selve delinquante tot het exerceren van haere
ongeoorlooffde ende Godloose practiquen
gebruijckt ende int werck gestelt, omme haren
hals gehangen, welcke instrumenten daer
naer bijden scherprechter sullen affgenomen,
vermorselt ende metten viere vernietiget
wordden, waernaer de delinquante gestelt
sal wordden bij forme van eene eeuwige ende
stricte gevankenisse in eene separate ende
besloten plaetse, daertoe te ordonneren ende
appropieren 35
Het laat zich raden wat het lot van Cornelia
geweest zou zijn als de rechtbank, in casu
burgemeester en schepenen van Bergen
op Zoom, geen rekening had gehouden met
Cornelia's hoge leeftijd en haar zwakke
gezondheid. Ze zou zeer waarschijnlijk aan de
schandpaal zijn gezet, vervolgens zijn gegeseld
en daarna verbannen uit de stad, destijds de
gewone straf voor een waarzegger die in de fout
was gegaan.36
Cornelia's straf was voor de achtentachtigjarige
vrouw al zwaar genoeg. Zij werd veroordeeld
om op de markt aan een paal met roeden
- die een geseling verbeeldde - te kijk te
worden gezet. Alle attributen die zij voor haar
goddeloze praktijken had gebruikt, zouden haar
om de hals gehangen worden om later door
de scherprechter te worden kapotgeslagen
en verbrand. Voor Cornelia volgde er geen
verbanning, maar levenslange opsluiting in een
nog nader te bepalen inrichting. Het werd het
pesthuis.
Verdere ontwikkelingen
Na afloop van het proces betaalde de stad
7 gulden en 10 stuivers aan voerman Pieter
Lenderts omdat hij met zijn paard een
"misdadige vrouwe, niet connende gaen" van de
Gevangenpoort naar het stadhuis had vervoerd
en van daar weer terug naarde Gevangenpoort.
Deze misdadige vrouw was zonder twijfel
Cornelia Simons.37
De scherprechter die het vonnis uitvoerde en
dus ook Cornelia's attributen vernietigde, was
Gosonius Christophori. Hij ontving 25 gulden
voor het voltrekken van twee vonnissen: een
voor een vrouw die van toverij was beschuldigd
en een voor het geselen van een dief,
vermoedelijk Franchois van Aelst.38
Pottenbakker Gillis Philipssen redde het niet in
het Zeepeerdt. In november 1650 huurde hij van
Wijnant Geleijnsen het huis Valckenburgh op de
noordzijde van de haven (Noordzijde Haven 60)
en begon er een herberg.39 De failliete boedel
in de Dubbelstraat werd in september 1651
overgenomen door pottenbakker Jan Courtten
en zijn vrouw Geertruijt Jacobs.40 In 1700
brandde de pottenbakkerij tot de grond toe af,
waarna ter plaatse enkele nieuwe huizen zijn
gebouwd.41
In het pesthuis
Cornelia was conform de rechterlijke
uitspraak overgebracht naar een besloten
plaats waar zij de laatste jaren van haar leven
zou slijten: het pesthuis, een niet te benijden
oord dat sinds 1597 op het terrein stond van
het huidige zorgcentrum Huize St. Catharina
aan het St. Catharinaplein. Het stadsbestuur
achtte in dat jaar het achterhuis van het St.
Margrietenklooster en het gasthuis in de
Geweldigerstraat zeer geschikt om te worden
gebruikt als pesthuis: "vanden selve clooster
ende gasthuijse daer eertijts de infermerije
vande Margrieten susters te wesen placht
vindende tselve seer bequaem om te
moghen tot een pesthuijs gebruict worden". In
1747 stond het pesthuis er nog.42
In maart 1651 ontving de moeder van het
pesthuis een bedrag van 128 gulden en 2
stuivers voor het onderhoud van "sekere arme
vrouwe die alhier is gecondemneert ende
geschavotteert"; iedere week 2 gulden en 2
stuivers over een periode van eenenzestig
weken. Het jaar daarop kreeg zij 115 gulden en
10 stuivers uitbetaald voor tweeënvijftig weken
onderhoud van dezelfde "arme vrouwe". De
vergoedingen stopten in 1657.43
Een jaar daarvoor had Jan Knips van
burgemeester Brouwers opdracht gekregen
om voor Cornelia in het pesthuis een "laecken
lijjffken met een vriesen rock" te maken. Het
maakloon van de kleermaker bedroeg 9 gulden
en 10 stuivers.44
De hoogbejaarde vrouw heeft haar nieuwe
kleding maar korte tijd mogen dragen. Acht
jaar na haar veroordeling in 1650 overleed
in het pesthuis te Bergen op Zoom, op
zessennegentigjarige leeftijd, Cornelia Simons.
Een befaamde waarzegster, die - zelfs in
gevangenschap - tot aan haar dood haar
reputatie eer aandeed.
Cornelia's overlijden blijkt uit de opdracht die
de stadsrentmeester op 1 maart 1658 ontving
om aan Janneken Claessen een bedrag van
12 gulden te betalen. Janneken had, samen
met een ander, de vrouw die in de stad op het
schavot was gezet en op kosten van de stad in
het pesthuis werd onderhouden enige dagen
bijgestaan en na haar dood afgelegd.45
Eveneens op 1 maart 1658 bekenden de
grafmakers Dierick Janssen en Erenst Mulder
een gulden te hebben ontvangen voor het
dragen en begraven van Cornelia.46
Waarzegster tot aan haar dood
Op 6 mei 1657 diende meester Marcus de
Dresselaer tijdens de vergadering van de
kerkenraad van de Hervormde Gemeente een
klacht en een verzoek in. Marcus beschuldigde
de vrouw van Thomas Eliot ervan dat zij naar
een toveres was gegaan om te vragen wie
haar hemden gestolen had. De toveres had
de moeder van Marcusde Dresselaer als
schuldige aangewezen, die prompt daarop door
Eliot's vrouw van diefstal was beschuldigd.
Marcus wenste dat de zaak werd rechtgezet
en riep daarbij de hulp in van de kerkenraad.
Deze reageerde aanvankelijk wat terughoudend.
Marcus kreeg het advies om eerst Eliot's vrouw
aan te spreken. Werden zij het niet eens, dan
kon het geschil alsnog aan de kerkenraad
worden voorgelegd. Mocht de vrouw inderdaad
een toveres hebben geraadpleegd, dan zou
zij door de kerkenraad daarover worden
aangesproken.47
Verdere reacties van de kerkenraad bleven uit.
Maakte zij hier een beoordelingsfout? Bleek de
beschuldiging niet helemaal juist te zijn? Of was
Marcus niet tevreden met het antwoord van de
kerkenraad en heeft hij zijn klacht daarna bij de
overheid gedeponeerd?
Het antwoord ligt deels besloten in een
brief van de Bergse magistraat aan de
Staten-Generaal naar aanleiding van een
geschil tussen drossaard Van der Rijt en het
stadsbestuur. In de brief laat de magistraat
zich zeer laagdunkend uit over de persoon
van ziekentrooster Thomas Eliot. De man
was "clapachtigh", een kletsmajoor, dom en
een vreselijke bemoeial. Opgevoed in een
Afb. 17. De Geweldigerstraat. Op de achtergrond
deels zichtbaar de middeleeuwse kapel van het Sint
Margrietenklooster circa 1933. Collectie MHC.
De Waterschans 3 - 2010
106
107
De Waterschans 3 - 2010