schrijven kon! Het eenige wat mij belet, is
echter dat ik het al deed. Want inderdaad: ik
zou het vandaag nog doen, liefst precies zo!
Als ik het boekje weer ter hand neem, treft mij
het vertrouwen in de menschen, dat uit iedere
bladzijde spreekt. De vastenavondviering
gaf aanleiding tot allerlei uitspattingen en
schandalen. Men schetste menschonteerende
taferelen van verregaande openbare zede
loosheid, klinkklare dronkenschap, brutaliteit,
aanranding en moord. Vandaag weet men
beter, dat die taferelen eerder worden veroor
zaakt door onverantwoorde ernst, dan door
onverantwoorde dwaasheid. Het zijn nooit
goede feestgangers geweest die elkander
doodsloegen, maar het waren wel trouwe
aanhangers van een stelsel. Ik geloof dat dit
sedert 1928 duidelijker is geworden. De
zucht om iets af te schaffen berust doorgaans
op overdreven bezorgdheid voor anderen.
Deze bezorgdheid is dan van geestelijken aard.
Stoffelijke bezorgdheid heeft men meestal voor
zichzelf."
Opdrachten
Verdediging van Carnaval lag 15 april 1928 in
de boekhandel. In afwachting van de auteurs
exemplaren maakte mijn vader een kladje met
de namen van eenentwintig personen aan wie
hij zijn 'Verdediging' weg wilde geven. In vele
gevallen voorzag hij deze van een persoonlijke
opdracht. Enkele daarvan haal ik hierna aan,
omdat ze een beeld geven van de strijdbare
gevoelens van Anton van Duinkerken ten tijde
van deze uitgave.
In het pamflet werd de titelpagina gevolgd door
een bladzijde gereserveerd voor het motto en
voor de gedrukte boekopdracht. Deze luidt:
"Voor Gijs van Royen". Daaraan voegde hij in
handschrift toe: "dat kleine boek, geschreven
tussen een two-step en een as-kruis Anton van
Duinkerken." Gijs van Royen (pseudoniem van
G. van Rooyen, 1903-1946) woonde in Breda en
was een Brabantse medestudent van Willem
Asselbergs aan de R.K. Leergangen te Tilburg,
waar zij beiden voor de acte Nederlands
studeerden. Van Rooyen publiceerde als jonge
letterkundige Devotielichtjes en De Duivel
trouwde een oude vrouw. De aanzet voor de
opdracht was dat Gijs in die periode verliefd
raakte op Johanna, een zusje van Willem.
Mijn vader functioneerde in deze studietijd
als trouwe postbesteller van het liefdespaar.
Met hen hoste en danste Willem tijdens de
Bergse carnavalsdagen. In de overgeschoten
uurtjes schreef hij zijn 'Verdediging'. Nog
voor Aswoensdag was het vlugschrift voltooid
en gaf hij het als motto mee: "Ik geloof in de
verrijzenis des vleses en het eeuwige leven."
Deze kernspreuk werd door een aantal fanatie
kelingen als grove heiligschennis beschouwd
en zij spraken er eeuwig schande van.
Een diepzinnig aandoende opdracht schreef
mijn vader in het exemplaar voor mijn moeder
(L.J.A. Asselbergs-Arnolds, 1903-1990): "Aan
mijn liefste Nini want daar is wel min vreugd
dan smart maar alle smart is eindig alle
vreugd is eindeloos. Anton van Duinkerken."
Deze regels sloegen op de tekst uit Verdediging
van Carnaval die handelde over het waarachtige
geloof van de heilige martelaren, die "de para
doxen van dood en leven begrepen, en smart als
vreugde, vele vreugde als pijn leren verstaan.
Winter en kerende lente kenden zij als het
symbool van het sterven des lichaams, dat niet
tot de dood is, maar tot de opstanding. En omdat
hun het rijk der hemelen behoorde, werden zij
kinderen en hadden vreugd."
Voor Van Duinkerken bleef zijn geschrift een
stellingname tegen de miskenning van de
lichamelijke levenswerkelijkheid. Dat dit voor
hem diepe ernst was en niet berustte op een
kwajongensstreek, blijkt uit het aanhalen van
de Elckerlijc: "dat vrome spel van ieder man,
die afscheid weet te nemen van het vlees. Hij
danste met de vrienden, tot er geen vrienden
bleven dan de dood."
In het exemplaar van zijn zuster Cor stelde hij
haar met de volgende woorden gerust: "Voor
mijn zus Cor. Het is de hoogste wijsheid, alles
wat men leerde te kunnen vergeten. Dat is het
heil van Carnaval - Anton van Duinkerken."
En in de 'Verdediging' die hij aan zijn mede
redacteur van het tijdschrift Roeping gaf,
schreef hij: "Voor Gerard Knuvelder - deze
verdediging der vrolikheid, die een verdediging
der vroomheid is. Anton van Duinkerken."
Knuvelder besprak naar mijn weten het
pamflet niet in Roeping.
Wie wel een lange recensie schreef, was
dr. Knippenberg, Van Duinkerkens docent
voor Letterkundige Geschiedenis aan de
R.K. Leergangen, aan wie mijn vader het
boekje had overhandigd met de opdracht:
"Aan Dr. H. Knippenberg. Dit pleidooi voor
een der nobelste erfenissen der eigen
folkore. Anton van Duinkerken." Op zijn beurt
droeg dr. Knippenberg in De Maasbode van
2 mei 1928 zijn bespreking op "Aan Anton
van Duinkerken", waaruit het volgende: "Als
folklorist geniet ik, zij het dan in het Zuiden
meer dan in het Noorden, voldoende reputatie
om graag te aanvaarden het amicale inschrift
van het boekje dat hij mij zelf ter hand stelde.
Ik ga echter niet akkoord met mijn artis-
tieken discipel, wiens talent en werkkracht
mijn bewondering wegdragen. ik ga niet
met hem akkoord waar hij oordeelt, dat er
iets van den Jansenistischen zuurdeesem
te proeven valt uit de bestrijding van het
carnaval, zooals zich die thans openbaart."
In de discussie 'Afschaffing of behoud' stelt
Knippenberg voorop dat "instandhouding der
carnavalsviering gelijk staat met stijving van
volksondeugd". Knippenberg is bepaald geen
vriend van carnaval en bepleit dat de overheid
er goed aan doet dit volksfeest met zijn vele
misbruiken af te schaffen.
De ontvangst
Door alle stampij rond het debat, een moord
tijdens het Bossche carnaval en een verbod
door de geestelijkheid om het boekje van Anton
van Duinkerken te verkopen, werd in feite de
belangstelling bevorderd en een tweede onge
wijzigde druk liet niet lang op zich wachten.
In de bijlage van het oktobernummer 1931 van
het tijdschrift De Gemeenschap formuleerde
Albert Kuyle, directeur van de gelijknamige
uitgeverij, de volgende wervende reclametekst:
"In drie voor-carnavalsdagen [sic] neerge
schreven, geeft dit kleine boek Van Duinkerken
op zijn allerbest. Zijn felle betoogtrant, zijn
hardnekkige vechtmethode (de snelle terrier,
die onvermoeid toespringt en zijn juiste knauw
Afb. 3. Portret van Johanna Assetbergs [1905-19831 voorop
haar fotoatbum uit de jaren twintig. In dit album bevindt
zich ook het door haar gemaakte portretje van haar broer,
zoals dat werd opgenomen in het maart-aprilnummer
1928 van het tijdschrift De Gemeenschap met als
onderschrift: Anton van Duinkerken van wien zoo juist bij
"De Gemeenschap" het boek "Verdediging van Carnaval"
verscheen.' IAvDcollBAl
De Waterschans 4 - 2010
138
IK GELOOF IN DE VERRIJZENIS DES
VLESES EN HET EEUWIGE LEVEN
i
VOOR GIJS VAN ROYEN,
«tv.
OwXew O&v. "b
Afb. 4. Opdrachtpagina in Verdediging van Carnaval met
handgeschreven toevoeging. [Part, coll., Hengelo Ov.l
139
De Waterschans 4 - 2010