Verdediging
van Carnaval
9
'w /<»■--
Bernard Asselbergs
Voor Kees Becht
Want waar de samenhorigheid
nog vreugdebron is, teeft een
gezamelike kracht, die werelden
hervormen kan.
Uit: Anton van Duinkerken. Verdediging van
Carnaval. De Strijd van Stof en Geest, p. 72-73.
Uitg. De Gemeenschap, Utrecht 1928.
Verdediging van Carnaval
In de jaren twintig van de vorige eeuw was er
in ons land een heftig debat gaande over de
zin van volksfeesten als carnaval en kermis.
De voorstanders onderstreepten de traditio
nele waarde ervan, terwijl de tegenstanders
de nadruk legden op de gelegenheid tot
ontaarding. Mijn vader Anton van Duinkerken
(pseudoniem van Willem Asselbergs, 1903-
1968) greep in 1928 tijdens de carnavalsdagen
te Bergen op Zoom naar de pen en schreef in
drie nachten een vurig pleidooi voor het recht
van mensen op pret en noemde zijn betoog
Verdediging van Carnaval. Als priesterstudent
had hij zijn hele jeugd in de mannenwereld van
het seminarie vertoefd, waar lichamelijkheid
niet tot de vreugde van het leven behoorde.
Sinds april 1927 stond hij ingeschreven als
student Nederlands aan de R.K. Leergangen
te Tilburg, waar ook meisjes studeerden en
thuis ging hij vrolijk met de vriendinnetjes
van zijn broers om. Tijdens het carnaval van
ZOO JUIST VERSCHENEN
of f PRIJS
K BEHOUD F 1.20
1928 leerde hij dansen en ontdekte dat aardse
geneugten geenszins verwerpelijk waren.
Wat hij als boekenwijsheid al verworven had,
maakte hij toen in het echt mee. Gezond leven
lag helemaal in de sfeer van zijn ouders.
Zijn vaderwas een gezellige, bemiddelde
Bourgondische bierbrouwer te Bergen op
Zoom en zijn moeder een beminnelijke vrouw,
die verhalen vertellen kon waar je ademloos
naar luisterde. Zij hielden van elkaar en kregen
een groot gezin van negen kinderen, van wie
Willem de oudste was. Aangestoken door het
genoegen van carnaval besloot mijn vader
niet te wachten op de zalige eeuwigheid, maar
te vechten voor het behoud van dit stukje
levensgeluk en schreef daarom geestdriftig
dit schotschrift. De actualiteit van de verschil
lende standpunten hield hem zijn verdere leven
voortdurend bezig, zelfs nog tot vlak voor zijn
dood.
De aanleiding
Kees Becht, ofwel NiLies I, alom bekend als
Prins van het Bergse carnaval van 194-6 tot
en met 1958, nodigde mij op 30 september
2010 uit om naar hotel 'De Draak' in Bergen
op Zoom te komen. Daar zou hij mij zijn herin
neringen vertellen over Van Duinkerkens
lyrische jeugdwerk Verdediging van Carnaval
en de invloed die dat boek op hem had uitge
oefend. Bij die gelegenheid overhandigde hij
mij hartelijk het correctie-exemplaar van dit
boekje dat zijn vriend 'Toon' hem ooit schonk.
Voor mij ging een grote wens in vervulling
om dit exemplaar toe te kunnen voegen aan
de 'Collectie Anton van Duinkerken', die ik
beheer. Wat het zo bijzonder maakt, is het
feit dat de daarin door mijn vader zelf aange
brachte correcties laten zien hoe hij tijdens
de bewerking van het pamflet uit 1928 er bijna
twintig jaar later over dacht.
De schenking vormde aanleiding om allerlei
bronnen op te sporen en vervolgens herin
neringen rond Van Duinkerkens apologie op
papier te zetten.
Eerder bij de Carnavalstentoonstelling in
1992 had ik dit exemplaar in de vitrine van het
Noordbrabants Museum te 's-Hertogenbosch
bewonderd en herinnerde ik mij hoe mijn
vader dit auteursexemplaar destijds uit zijn
boekenkast te voorschijn haalde en op zijn
studeerkamer voorzag van de handgeschreven
opdracht: "Aan Kees Becht in hartelijke
dank voor carnaval 1951 v.d. schr. Anton van
Duinkerken."
/V
Het pamflet
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vatte Van
Duinkerken het plan op om zijn vooroorlogse
vlugschriften en beschouwingen te bundelen
in: Waarom ik zo denk,... Het katholieke leven van
1918 tot 1940. Dit lijvige boek verscheen eind
1947 bij uitgeverij Het Spectrum te Utrecht. Het
eerste hoofdstuk was de herziene versie van
de 'Verdediging'. In de inleiding, 'Actualiteit van
het verleden' getiteld, vroeg Van Duinkerken
zich af: "Is er dan uit de broederschapsidealen
van het expressionisme totaal niets gered?
Ik moet bekennen, dat ik het mij vaak heb
afgevraagd. Toch geloof ik, na menige teleur
stelling, dat wij de droom van onze jeugd niet
geheel vergeefs hebben gedroomd."
Boeiend beschrijft mijn vader in zijn Brabantse
herinneringen uit 1964 hoe hij na een lange en
niet voltooide seminarieopleiding zijn eerste
persoonlijke carnavalsviering in 1928 te
Bergen op Zoom beleefde en de 'Verdediging'
in één ruk "tussen een two-step en een
asch-kruis" schreef.
Er kwam destijds heftige kritiek op zijn uitge
sproken mening. Albert Kuyle, de uitgever
van het pamflet, was het hartgrondig met
hem eens en zag er brood in om met deze
verdediging de clerus, tegenstander van
bandeloosheid en slechte zeden, de stuipen
op het lijf te jagen. Kuyle schoot sinds 1925
vuurpijlen af in de rubriek 'Hagel' in het tijd
schrift De Gemeenschap. Deze kanonskogel
kon niet missen! In het interview 'Aan tafel met
Anton van Duinkerken' vraagt Kuyle: "Heeft de
kritiek op je boekje: Verdediging van Carnaval,
je standpunt niet gewijzigd?" Van Duinkerken
antwoordt: Integendeel. Ik kom meer en
meer tot de overtuiging dat het schrijven ervan
een sociaal noodzakelijke daad is geweest."1
Dat deze overtuiging mijn vader bleef bezig
houden, wordt nog eens onderstreept,
wanneer hij op 5 maart 1938, dus tien jaar
later na het verschijnen van zijn brochure, in
De Groene Amsterdammer verklaart: "Ik was
vijf-en-twintig jaar, toen ik de Verdediging van
Carnaval schreef. Ik wilde, dat ik haar nog
LET OP DE
DEBATTEN a Q%
OVER DE
«ARNAVAL
Afb. 1. Groen publiciteitsbuikbandje voor de 1e druk van
Verdediging van Carnaval, half april 1928 verschenen bij
Uitgeverij De Gemeenschap, Utrecht. (AvDcollBAj.
De Waterschans 4 - 2010
136
VERDEDIGING VAN CARNAVAL
i'oorket+%
mei de vrienden, tot er geen vrienden ble
ven dan de dood.
110 ,110
U is de dodendans ontstaan op een laat j-
uur, toen zich de jZristeneeuwen bogen
naar hun ondergang. Te zwaar werd den
men/de bewustheid van zijn eigen eeuwig
leven. Hij zocht da troost der vergankel/k-
heid. Hooghartig was de narrenspot ge-
/fij/ worden, toen tus/en men/ en maatschappij
een scheuring yftfet ontstond. Bij de onder
linge vervreemding van wat juDWTTTn ze-~
kerheid één was( stierf de lach.Se vroegere
schater verwerd tot de grijns van het
doodshoofd, dat niets dan rechtvaardig
heid kent/,
Keysers, Copinghen, Hertoghen. Graven,
Baenrotsen n, Ridders ende Jonckheeren,
Ende voort/alle rijcke van haven. J
Wilt u gallen duechden keeren^ L
Cancellrers, Bafiious ende Souvereyns F
Schouthedens 2f, Amptmans ende
[Dienaeren
Luaiuii' rii/Ti r
'f baa
r2\ schi
23
oU Li»;,
j ttoor, /lot Jltxt^xyyvt'S oLt Jioomrtt CLt-ü
U Ivor**- Vf, Ut tvv f.t, Cvr-vvo.t eU
Afb. 2. Bladzijde uit het correctie-exemplaar van de 2e druk
van Verdediging van Carnaval 119281 door Van Duinkerken
bewerkt ten behoeve van de [3d druk uit 194-7. [AvDcollBAI.
137
De Waterschans 4 - 2010