Afb. 10. Grondplan van maalgebouw en woonhuis, 2010.
1. maalgebouw; 2. woonhuis; 3. sluisgebouw; 4. schothuis;
5. stroomkanalen; 6. kamradput; 17. bak van de stoom
machine; 8. stenenplateau, begin 19de-eeuw.
Afb. 11. Dwarsdoorsnede over maalgebouw en woonhuis,
2010. 1.kamradput; 2. vermoedelijk peil steenzolder;
3. maalzolder.
waarmee nog steeds niet de paalfundering
bereikt werd. Bekend is dat de gemetselde
fundering in Rupelmonde tot wel zes meter
onder het maaiveld reikt. Gesteld mag dan ook
wel worden dat het technisch een buitengewoon
gecompliceerd werk moet zijn geweest om
gedurende lange tijd in een getijdengebied zo'n
diepe bouwput droog en werkbaar te houden.
Het interieur
Over het inwendige van het molengebouw
bestaat er veel minder informatie
(afb. 10 en 11). Van de authentieke constructie
is de verdiepingsbalklaag van moer- en
kinderbalken deels bewaard gebleven. In
de negentiende-eeuwse kap waren spanten
en gordingen uit een zeventiende-eeuwse
kap hergebruikt. Zoals gebruikelijk is er
een kamradput aanwezig. Daar komt de
molenas naar binnen, waarvia het kamrad de
rmaalinstallatie bewogen wordt. Die put was
uit bestekken bekend, maar is later volgestort.
Nu is die weer grotendeels ontgraven. Boven
de kamradput zal een insteekvloer voor de
steenzolder geweest zijn, waar de maalstenen
opgesteld waren. De resterende ruimte op
de begane grond zal gebruikt zijn voor het
laden en lossen, voor een weeginrichting
en mogelijk ook voor de stalling van paard
en wagen. Op de eerste verdieping zal de
graanzolder gesitueerd kunnen worden. Vanaf
die zolder werd mogelijk het graan via goten
naar de maalstenen geleid, een systeem dat in
Rupelmonde te zien is. Daarboven zullen nog
twee vlieringen voor opslag geweest zijn. De
hijsbalk tegen de noordgevel bevond zich op
het niveau van de tweede vliering. De indeling
van de molenaarswoning is vrij constant
gebleven. Op de begane grond lag aan de
noordzijde de woonkamer met een open haard
en de nog bewaarde, nu zorgvuldig herlegde
plavuizenvloer. Naast de haard was er een
toegangsdeur naar de gewelfde kelder onder
de keuken. Ten zuiden van de woonkamer lag
de keuken. Ruggelings tegen de haard van de
woonkamer was hier ook een stookplaats. Ten
westen daarvan was er blijkens een testament
uit 1673 een bedstede, boven de toegangstrap
van de kelder.22 De trap naar de eerste
verdieping is wellicht vanouds in de keuken
omhoog gegaan en later in het molenhuis
uitgebouwd. Op de eerste verdieping lag
ereen kamer boven de woonkamer waarin
zich nu nog negentiende-eeuwse bedsteden
bevinden. Boven de keuken lag in oorsprong
een zolder. Bij de verhoging eind negentiende
eeuw is hier een kamer gemaakt. Op de
tweede verdieping was er een zolder in het
woonkamercompartiment, die ook diende als
opslag voor de molen. De zolder is vergroot bij
de eind negentiende-eeuwse verbouwing.
De Waterschans 1 - 2011
18
Archeologisch onderzoek
Een in de molen uitgevoerd archeologisch
onderzoek ter plaatse van de kamradput
heeft wel interessante gegevens opgeleverd.
Toch bestaat er juist over de vroegste periode
nogal veel onzekerheid.23 Zo is op ongeveer 6,5
meter vanaf de binnenzijde van de westgevel
een wellicht tot de oudste aanleg behorende
zware muur aangetroffen, die mogelijk de
grens van de oudste kamradput aangeeft. Die
maat is nogal groot maar toch ook niet onmo
gelijk. Ook denkbaar is dat de westgevel toen
circa 325 centimeter binnenwaarts stond ten
opzichte van de bestaande. Een mogelijk ook
uit die tijd daterende gemetselde vloer zou
dan buiten het gebouw onder de schepraderen
gelegen kunnen hebben. Dat laatste is evenwel
niet erg waarschijnlijk omdat die vloer nogal
hoog ten opzichte van het ebniveau en slechts
ongeveer 2 meter onder het middelpunt van
de as van een rad gelegen zou hebben, terwijl
die maat bijvoorbeeld in Goes ruim 3 meter
is. Daar ligt overigens het ankerpunt van de
as ook op bijna 6 meter vanaf de binnenzijde
van de buitengevel. Dat overwegende lijkt het
toch het meest waarschijnlijk dat de west
gevel bij de diverse vernieuwingen toch geheel
of ongeveer op dezelfde plaats gebleven zal
zijn. De op een nu binnen gelegen fundering
(die in aanmerking kwam als fundering van
een eventueel binnenwaarts gelegen oudere
westgevel) aangetroffen zeepokken zouden
ook heel goed aangegroeid kunnen zijn in de
periode na de Pontiaansvloed in 1552. Toen zal
het water in de vijf jaar durende herstelperiode
wel geruime tijd daar in de molen gestroomd
kunnen hebben.
Herstellingen van schade in de
zestiende eeuw
Door de heftige stormen met hoge vloed in
deze periode ontstond er door de jaren heen
regelmatig schade aan de molen en de bijbe
horende houwer. De kwetsbare ligging van de
molen was daar niet vreemd aan. Daarnaast
was de houwer zo groot dat die bij zwaar weer
in een wilde plas veranderde. In 1506 moest
er al een gat in een deels omgevallen muur
hersteld worden. Ook weer bij een gat door een
omgevallen muur hebben twee timmerlieden
in 1516 een 'staecket' gemaakt, waarschijnlijk
een damwand of schoorconstructie. In
hetzelfde jaar werd een nieuwe dam gemaakt
met toevoeropening naar de watermolen nabij
de Sint-Jacobsbrug.2^ Er waren ook kosten
voor het wegvoeren van omgevallen muren.
In de jaarrekening van 1517/1518 staat dat de
moten op 3 juni anno 1517 is begost af te breken.
In dat jaar maalde de molen niet en bracht
dus niets op.25 Vanaf juli 1518 is de molen weer
verhuurd. Er is dus een flinke schade hersteld,
maar van een complete herbouw kan in zo'n
kort tijdbestek geen sprake zijn.
De stenen vloer van de molen en de steenweg
er naar toe waren in 1523 weggezakt en
vergaan.26 Binnen en buiten de molen werd
nieuw straatwerk gemaakt. Verder werden
er beschoeiingen van eiken planken gemaakt
om de sluisdeuren tegen hoge vloeden te
beschermen. Grote planken werden uit een
speciaal daarvoor aangekocht blok gezaagd
voor het maken van een vloer onderaan de
voorzijde van de (sluis)deuren. Het lijkt er dan
op dat de vloer van de maalsluizen tenminste
gedeeltelijk in eiken is uitgevoerd in plaats van
in steen. In 1531 was er weer grond onder de
vloeren weggespoeld. Omdat de molen op dat
moment geen pachter had, stroomde het water
langere tijd in en uit de molen waardoor de
schade vrij groot kon worden. De herstelling,
die eigenlijk door de pachter uitgevoerd had
moeten worden, werd nu door de heer verricht.
In 1536 werd er een nieuw gebint voor de
schuiven voor de brug van de houwer gemaakt
en met schaliën gedekt. Dat moet herstel aan
het 'schothuis' betreffen. In dat jaar ook werd
de molen groen geschilderd.27 Dat zal wel, net
als in 1800, betrekking hebben op de deuren
en luiken van de molen. De markies was niet
zo gelukkig met de steeds terugkerende grote
herstelkosten. In 1560 vroeg hij de Raad en
Rekenkamer hem advies uit te brengen over
een eventuele afbraak van de molen. Dat zou
gevolgen hebben voor het malen van granen,
maar ook voor het uitschuren van de haven.
Over een advies is verder niets bekend.
Het overlijden van de markies in 1561 heeft
waarschijnlijk aan dat denkbeeld een einde
gemaakt. Wellicht om de maalcapaciteit te
vergroten of meer zekerheid te hebben bij
calamiteiten werd er in 1550 een rosmolen in
de watermolen geplaatst.28
Grote schade ontstond, zoals eerder vermeld,
19
De Waterschans 1 - 2011