staende werk en nieuw te maken, soo hout ats
ysers, soo wel groff als andere tot de vs. molen
behoirende. De afgaande pachter moet alles
behoorlijk leveren; daarvoor zal een visitatie
plaatsvinden. De pachter moet malen met
zijn eigen stenen en op taxatie t aenveerden
de steenen tegenwoordich in de molen synde
voor soo veel de selve weerdich [waard] sijn.
De pachter moet maecken, repareren ende
onderhouden van beyde tongen als vloeideuren
en maeldeuren, item het woonhuys van deuren,
vensters, gelasen, slootwerck e.a. zoals over-
gelevert. [in 1576 waren de vloei- en maal-
deuren, almede de assen en waterwielen
nog bij de markies in onderhoud/ Item het
onderhouden van de houwerdyck en opleveren
in volcommen keure ter hoochte als die tegen
woordich is liggende ende met een stroyematte
becleetzoals gelevert. Als de pachter geen
goed onderhoud pleegde, werd dat op zijn
kosten gedaan en met de borgsom verrekend.
Driemaandelijks was er een visitatie door
een smid en timmerman. De karren die er
waren mochten door de pachter gebruikt
worden en gerepareerd overgeleverd worden.
Verpondingen kwamen voor rekening van
de pachter. Daarnaast moest hij voor Kerst
leveren: een vetgemest verken van 200 pond, 6
coppelen cappoenen en verder de granen soo
in huyshoudinge van hare fürstl. Genade [de
markiezin] sullen geconsumeert werden. Verder
waren er nog bepalingen over het schuren
van de haven overeenkomstig de privileges,
de toelaatbaarheid van het van buiten de stad
invoeren van brood, het beroep van de pachter
en het verbod op het maken van concurrentie
vervalsende afspraken.53 Een gegadigde mocht
zoals vanouds maar één molen pachten. De
voorwaarden waren in 1665 identiek. Wel werd
het onderhoud van een jachthond toegevoegd.
In 1666 kwam er een afspraak tot stand tussen
de molenaar en de pachter van 'het gemaal',
de inner van de maalcijns. De cijns werd
afgekocht voor 220 gulden per jaar, waarbij de
molenaar ontslagen werd van de plicht om de
'molsters' te registreren.54 Hij hoefde dus niet
meer elke zak die hij maalde te administreren.
In 1701, maar wellicht al eerder, werden de
Watermolen en Noordmolen (een standerd
molen aan de noordzijde van de Havenwijk)
tezamen verpacht. De pachtsom van de
Watermolen was toen 1900 gulden, die van de
Noordmolen 1600 gulden.55 De molen werd in
dat jaar verpacht voor een periode van veertien
jaren. Later in de achttiende eeuw lukte het
meermaals niet de molen te verpachten. In
1726 werd daartoe zelfs een advertentie in de
Antwerpse Courant geplaatst.56 Omdat er niet
meer dan 1000 gulden geboden werd besloot
de Raad- en Rekenkamer in 1735 een knecht
aan te stellen om de molen te bedienen. Wel
aardig is, dat de jaaropbrengst daarmee hoger
was dan de pachtsom. Ook in 1765, 1755, 1766
en 1777 lukte het niet de molen te verpachten
en werd er weer een knecht aangesteld. Het
jaar daarop lukte het wel. Tezamen met de
Noordmolen was de pachtsom 3.000 gulden.
Ook met de verpachting van het gemaal ging
het niet altijd naar wens in die periode. In
1692 werd het gemaal nog afgemijnd op 3.130
gulden. In 1711 werd er een bod op uitgebracht
van slechts 1.500 gulden; het werd de bieder
niet gegund. In 1723 gebeurde dat opnieuw.
Het tarief van de cijns op het gemaal werd
van overheidswege vastgesteld. Zo mocht
in 1723 de pachter voor ieder viertel rogge
vier stuivers ontvangen en voor elk viertel
tarwe zes stuivers. Het was voor de molenaar
mogelijk die cijns in één keer per jaar af te
kopen, zodat geen registratie meer nodig zou
zijn. Wel moest steeds tevoren bij de pachter
van de impost een 'biljet' gehaald worden,
waaruit bleek dat de cijns betaald was. Voor
elk biljet moest een halve stuiver betaald
worden.57 Later in de achttiende eeuw moest
voor een zak tarwe acht stuivers gerekend
worden, voor rogge vijf en voor boekweit vier.
Een zak was een gewicht van vier 'meukens',
ofwel circa 60 kilo, Voor de gewichtsbepaling
was er aanvankelijk een waag op de molen.
De weger werd van stadswege aangesteld
om ieder het zijne te geven. Later werd het
te malen graan gewogen in de in 1629 in de
Lievevrouwestraat ingerichte Korenwaag,
waarbij ook de verschuldigde cijns werd vast
gesteld. Uit 1730/31 is er een 'register van de
ingevorderde impost op het gemaal' bewaard
gebleven.58 Daarin is kolomsgewijs bijge
houden door wie een zak, een halve zak of een
viertel werd aangeboden in de soorten tarwe,
rogge of mout. De handelaren, bakkers en
brouwers zijn daar zo in te herkennen.
Uit 1759 is weer een pachtcontract bewaard.59
Het 'molster' voor de molenaar was nog steeds
'het zestiende vat'. De verpachter moest zorg
dragen voor het wind- en waterdicht houden
van de gebouwen en voor het onderhoud van
de metselwerken. Ook de zorg voor dijken
en kaden lag bij hem. Als door uit te voeren
werken de molen niet meer dan veertien dagen
niet zou kunnen werken, was dat voor risico
van de pachter. Bij langere perioden kon een
verzoek tot tegemoetkoming worden ingediend.
De pachter moest het onderhoud verzorgen
van het buitenhoutwerk, de beglazing en de
maalinrichting. Een aardige vermelding hier
is dat de zolder van het woonhuis voor graan-
opslag gebruikt werd. De molenaar moest
er zorg voor dragen dat het malen eerlijk
geschiedde en dat alleen geaccijnsd graan
gemalen werd. In 1785 vond een verpachting
plaats, waarbij bij als 'prisering' werd vast
gesteld dat de steen van de roggemolen 22V2
duim dik was en die van de tarwemolen 26 9/i6
duim.60 Als tussentijds een steen vervangen
zou moeten worden, zou die tenminste 17 duim
dik moeten zijn om de kwaliteit te waarborgen.
De Watermolen werd weer tezamen met de
Noord molen verpacht voor jaarlijks 3.312
gulden met een looptijd van zes jaar.
In de pachtovereenkomst van 26 mei 1791 zijn
enkele afwijkende bepalingen opgenomen.61
Zo kreeg de opdrachtgever het recht zelf op
de molen te verblijven om te controleren of
alles eerlijk verliep. Verder zou een vermin
derde omzet als gevolg van een eventueel
vertrek van het garnizoen voor risico van
de pachter komen. Het 'molster' zou hij aan
bakkers in de stad moeten verkopen. Verkoop
aan particulieren was niet toegestaan. Willem
Couwenberg bood een pachtsom van 3.500
gulden; de pacht werd gegund aan Cornelis
Goossens voor de som van 3.700 gulden.
Priseringen
Van 1657 is een 'prisering' van het gaande
werk van de molen bewaard gebleven.62 Zo'n
'prisering' werd bij het begin en aan het einde
van een pacht opgemaakt om vast te stellen
wat de door slijtage ontstane waardever
mindering was. Het verschil moest door de
vertrekkende pachter betaald worden.
Bij een 'prisering' in 1669 werd bepaald,
dat stenen uit het water geraapt moesten
Prisering 1800
worden, de stenen met schrobbers en 'heij-
bessems' schoon gemaakt moesten worden,
blauwe stenen uit het Hof naar de Watermolen
moesten worden gebracht, een dam gelegd
moest worden, het Zwanegat geruimd moest
worden en een plaat in het Molenwater
geslecht moest worden. De markiezin betaalde
daar omstreeks 700 gulden voor. In 1670 lag
de molen weer eens een jaar stil als gevolg
van het opruimen van de Zoutevest. Omdat
daarvoor het Zwanegat afgestopt moest
worden, kon er nauwelijks iets gemalen
worden.
Bij de eerder vermelde verpachting in 1759
werd ook een 'prisering' uitgevoerd.
Uit 1800 is er een taxatie of 'prisering' van de
molen bewaard, die een aardig beeld geeft
van het maatwerk.63 Het is een uitgebreide
opsomming, die een beeld oproept dat in
Rupelmonde nu nog zichtbaar is.
Strijd met de regels
In 1636 vond er een proces plaats, waarbij
de molenaar Pieter van Calis zich verweerde
tegen de drossaard. De klacht was, dat hij
graan gemalen had in grotere hoeveelheden
De Waterschans 1 - 2011
24
Vermeld worden bij de roggemolen: de wateras met twee pinsteenen,
alelatpe?! en banden, scheenen [lange ijzeren plaatjes, ter verste
viging ingewerkt in de hals van de wateras] en alle aanklevende
ijzerwerk; het waterrat met zijn alpe en steerten en all aansijnde
ijzerwerk; de vloeijdeuren en metaal met het maal- en legschof en
wijnas met reepen, catrol, blokken en schijven en catrolbalk daar
men het schot meede op en neer wind, en alle ijserwerk dat daar aan
echt is; het kamrat en het groot ronssel met kruijsarmen, kammen en
staaven, bouten en banden en alle aanklevende ijserwerk; de boncklaa
en luijschijff en luijas met kammen en dolle bouten en alle aanzijnde
ijserwerk; het koornwerk en ronssel van de rogmolen met kammen en
staven, bouten en banden, en alle aanklevende ijserwerk en ook den
kooker om het stachijzer, de spil met haar ijserwerk en metale voet;
de vonderhamer hantboom en handvuijst; den kuijp om den steenkar
en schoen, monsterbak en kuijp, scheelen, nonnen en kaerboms
met ringhout om de steen en steenhoute en bouten goot en meelbak
en alle daar aan horende; den steenreep, comandee en gaffelrat en
trommel en verdere aan eghte reepe om den steen meede open en toe
te leggen en ijserwerk en alle daaraan eght is. Verder zijn de molen
stenen opgemeten: de looper is dik bevonden 153Aduijm, den legger
8'5/uduijm, tezamen 24'/sduijm Dan de tarwemolen: het ronsel en
staven, bouten en banden en ook het vonder met haelen light en ook
den koker om het stackijser en alle geene horende; het groot ijserwerk
van de tarwmolen, staekijser, ryn, hal, spil, pot en pen; de kuijp omde
den steen, kar en schoen, monserbak en kuijp, scheelen nonnen en
karbooms, het rinckhout om den steen, en steenhoute en bouten, vragh
en beytel, goot en meelbak en alle hout en ijser aan. Dan wordt de
balans omschreven: met schaalen en touwen, met 240pond ijser en
loode gewigt; met asken en gaffel, rat en ijserwerk daar men de zakken
meede op en af de molenkar set en alle eghte touwen en ijserwerk;
Verder: eenen slijpsteen met spil en drijv en bak; dan de stenen van
deze molen: de loper van deze molen is dik bevonden 11 duijm, de
ligger 63/duijm, tezamen 17% duijm.
25
De Waterschans 1 - 2011