dan een meuken zonder dat het vooraf en achteraf in de Korenwaag gewogen was. Voor die grotere gewichten was dat verplicht. Calis ontkende dat. Verder zei hij dat als op zon en heiligendagen de 'huijslieden' die bij hem graan ter maling aanboden met een ogen schijnlijk groter gewicht dan één meuken hij die zou moeten weigeren. Op die dagen waren er geen wegers in de Korenwaag, zodat wegen aldaar niet mogelijk was. Die 'huijslieden' zouden dan naar de molens in Halsteren gaan, wat slecht was voor de molenaars in de stad. Verder hadden wegers gezegd dat er te weinig graan in zakken zat en zij dat eigenhandig gesuppleerd hadden. Pieter bracht daartegen in: ick wilde wel de Wage in brant staecke en al die daer in sijn ende deselve gesticht hebben, het schael mij wel tweehondert carolus 's jaers; ick en sal geen molen meer pachte soo lange als de Wage is. Verder voerde hij aan dat hij soldaten die met ogenschijnlijk te zware zakken bij hem kwamen naar de Waag verwees. Die scholden hem daarvoor uit en dreigden bij de drossaard over hem te klagen. De molenaar zei, dat de verklaringen van de weger en schrijver niet moesten worden geloofd, omdat die uit haet en nijt gesproken sijn. De tegenpartij merkte op, dat het vooraf en achteraf wegen sinds 5 mei 1634 verordonneerd was om aan de fraude van de molenaars een eind te maken. Die bestond er in dat er na maling te weinig graan in de zakken zat en goed graan tegen slecht uitgewisseld werd. Door het instellen van de Korenwaag kon dat voorkomen worden. Het toelaten van het malen van gewichten kleiner dan een meuken leidde er toe dat de molenaar en zijn knechten op de gehele zondagen en ook andere dagen heen en weer reden om zo beter hun fraude te kunnen plegen. Na het vast stellen van de resolutie zou Calis die 63 maal overtreden hebben. De klacht van de dros saard werd niet ontvankelijk verklaard. Onregelmatigheden door molenaar Merksblaas zijn geconstateerd in 1651, een jaar na de oprichting van de Heimolen aan de Huijbergsebaan. Vastgesteld werd dat daar gemalen meel dagelijks door ruiters, soldaten en vrouwen de stad in werd gebracht. Dat was niet toegestaan. De getuige was de echtgenote van de pachter van de cijnzen. Zij woonde op de Bosstraat zodat zij dat goed kon waarnemen.64 Een opmerkelijke molenaar Pieter Garnaij pachtte over meerdere perioden de Watermolen, voor het eerst in 164-9 voor de som van 1400 gulden. Vervolgens deed hij dat in de jaren 1650 en 1653 voor een gelijk bedrag en in 1654 tezamen met Cornelis Jansz. voor 1800 gulden. Hij was blijkbaar een nogal heet gebakerd man die mogelijk op de grenzen van het toelaatbare balanceerde. Op 19 april 1649 getuigt op verzoek van Pieter Garnaij molenaar Hans Jansen bij een notaris. Gaande van de Waag naar de Watermolen sprak Garnaij de bakker Hendrik ter Reen aan met de vraag: wat heeft uwen soon al geseijt teghens den RentmeesterDie antwoordde: wat souw hij al gheseijt hebben dat ghij een schelm en een dieff sijt? Waarop Garnaij zei: dat ghij soo een ouden man niet waart, ghij schelm, ik soude u onder mijn voeten trappen. Nadat Ter Reen luidkeels moord had geroepen ging Garnaij na enig gebakkelei naar de Watermolen, waar hij later aangehouden en in de Waterpoort inge sloten werd. Later legden ook Jansen en de wachtmeester ter zake getuigenissen af. Toch was de verhouding tussen Garnaij en Ter Reen niet steeds slecht. Ter Reen had in datzelfde jaar voor Garnaij borg gestaan en liet op 14 december vastleggen dat de laatste schuld voldaan was en kwijting verleend werd.65 Op 4 december 1649 lieten Pieter Garnaij en Cornelis Jansen, molenaar op de Noordmolen, vastleggen dat zij door de concurrentie op het malen elkander en de bakkers benadeelden. Zij zouden nu voor gezamenlijke rekening de molsters inbrengen en samen voor het onderhoud van beide molens zorg dragen zolang de pacht zou lopen. Wel zou Garnaij voor eigen rekening het wiel van de rogge- molen moeten vernieuwen.66 In 1652 werd die afspraak hernieuwd. Toegevoegd werd het beding dat zij niet op eikaars molen in zouden schrijven. Kregen beiden hun molen weer in pacht dan zou de exploitatie als voornoemd zijn. Kreeg maar een van beiden een molen in pacht, dan zouden zij in beginsel samen die molen exploiteren, waarbij degene die niet op die molen had ingeschreven de optie had na enige tijd uit te treden. Hij zou dan niet mogen gaan samenwerken met de pachter van de andere molen. Een samenwerking met een andere pachter dan die van de Watermolen of Noordmolen was wel toegestaan. De Waterschans 1 - 2011 26 In 1650 werden er twee attestaties [verkla ringen] opgemaakt. De eerste dateert van 21 februari. Het betreft een verklaring op verzoek van Pieter Garnaij door Zacharias Flasdorf, kardrijver van de Watermolen, en Joost Loosen, knecht op de Watermolen. Zij getuigen dat twee zakken roggemeel van elk 180 pond en een zak tarwemeel van 185 pond bij de Korenwaag op de kar zijn gelegd en zonder arglist of enige verandering bij bakker Bartholomeus Aernouts in de Lange Meestraat [nu Fortuinstraat] zijn afgeleverd. De tweede verklaring betreft dezelfde zaak. Twee wijn kopers getuigen dat de zakken bij Aernouts zijn afgeleverd. Die meent dat hij 26 pond rogge te weinig heeft gehad en heeft tegen de kardrijver gezegd dat hij niemand beschuldigt, maar dat hij meent dat er een abuis zou zijn.67 Ernstiger was een voorval op 23 maart 1651 waarvan meerdere getuigenverklaringen werden opgemaakt op verzoek van de dros saard. Het betrof een vechtpartij in taverne 'de Swarten Anker' in de Steenbergsestraat [nu een deel van nr. 27], De aanleiding was een meningsverschil tussen de eerder vermelde Cornelis Lambrecht Merksblaas, pachter van de Heimolen onder Borgvliet, inzake door hem aan Pieter Garnaij, pachter van de Noordmolen, en Cornelis Jansen Maynx, pachter van de Watermolen, verpachte rant soenpenningen. In een handgemeen sloeg Lambrecht, zoon van Cornelis, Garnaij met een koperen kandelaar op het hoofd, terwijl Cornelis hem met een ijzeren tang sloeg. Garnaij stortte dapper bloedend voor dood ter aarde. Als gevolg van het groot rumoer kwam de hoofdwacht binnen. Garnaij overleefde het voorval toch wel. Hij liet in 1652 tezamen met zijn echtgenote Cathelijne van Zomeren een testament opmaken. Garnaij was toen ziekelijk van lichaam, zijn vrouw was gaande en staande, gezond dus. Bepaald werd dat bij zijn over lijden zijn twee zonen Jan en Pieter uit een eerder huwelijk, gelijk bedeeld zouden worden als zijn vrouw. Stierf zij eerder, dan zou hij haar zus Cornelia 20 ponden groot Vlaams uitkeren. In juni van datzelfde jaar lieten Garnaij en de eerder vermelde Merksblaas vastleggen dat zij een compromis gesloten hadden over een zakelijk geschil. Merksblaas zou de deur waarder betalen en het meestertoon voldoen. Daarmee zouden alle geschillen beslecht zijn. Het lijkt er niet op dat daarin ook de toege brachte verwondingen in 'de Swarten Anker' begrepen zijn.68 Op 7 maart 1653 getuigden de cipier en gezworen weger en de boekhouder van de Waag dat de molenaar van de Watermolen, Pieter Garnaij, de dochter van de weduwe De Geeth beledigd had. Die weduwe bezat een bakkerij in de 'Tinnen Pot' in de Lievevrouwestraat.69 Zij had graan op de Noordmolen laten malen terwijl zij nog schulden had bij Garnaij. Die zou gezegd hebben, dat degenen die zeiden dat bakkers op grond van schulden gedwongen waren bij hem te malen, schelmen waren en logen. Garnaij zei dat dit niet waar was. De getuigen verklaarden dat niet hij, maar zijn 'corporaal' of voorman dit en plein public in 'het Grietje' gezegd had. Na de weger voor schelm en leugenaar uitgemaakt te hebben, sloeg Garnaij hem voor het hoofd zodat hij kwam te vallen. Er kwam een grote menigte rond staan. Dat werd bevestigd door de huisvrouw Elisabeth Cornelis die naast de Waag woonde. Het is niet duidelijk of hier een rechtzaak uit voortge komen is. Een merkwaardige attestatie werd in 1655 opgemaakt over een bijeenkomst ten huize van de deken van het bakkersgilde. Op verzoek van de molenaars Pieter Garnaij en Cornelis Jansz. Maynx waren daar meerdere bakkers bijeen. Het betrof een klacht over ondeug delijk gemalen graan. Bij de deken was er een te beoordelen monster bezorgd. De bakkers werd verzocht een verklaring te ondertekenen waarin werd vastgesteld dat het graan niet goed gemalen was. Niet iedereen deed dat. Na het verlaten van de vergadering schuilden enkelen onder de luifel van de Lieve Vrouwe [Grote Markt 5], Ondertekenaars verklaarden dat druk was uitgeoefend om te tekenen, maar dat als het graan 'breed' gemalen was dit zeker goed was en zij zelf niet over de mole naars te klagen hadden.70 Op 16 november 165871 werd op verzoek van 'brootmaker' Jan Lambrechtsen een verklaring afgelegd, dat bij de verpachting van de Watermolen opgemerkt werd, dat de brootmaekers qualyck getracteert werden omdat de molenaars samenspanden. Zij zouden 27 De Waterschans 1 - 2011 FAUSTO NUMINE BERGA VICTRIX

Periodieken

De Waterschans | 2011 | | pagina 14