Eerst werd de zware patrouiHetent opgezet en daarna een 'keuken' ingericht. Je moet je daarbij voorstellen dat er gekookt werd op houtvuur, want gas- of benzinebranders waren er nog niet. Het brandhout haalde je uit het bos. Zo kwam er een plek in die 'keuken' voor het kookvuur, één voor het stookhout en om te hakken, een gepionierde tafel (een bouwsel van stammetjes en touw) voor de 'kok' met 'mokkenboom' en rekjes voor de pannen, borden en het bestek. Zo ook een rek voor twee open canvas waterzakken en aan de rand van de keuken een gegraven putje voor het afval en het afvalwater, keurig afgedekt met gras op een raamwerkje van takjes. Het bereiden van de warme maaltijd kon gemak kelijk vier uur in beslag nemen, inclusief het opeten en de afwas. Een flink deel van de kamptijd ging eraan op. Koken op houtvuur moest ook gebeuren als het regende, want anders was er geen eten. Complete maal tijden uit een zakje of uit een blik waren er nog niet. Nee: aardappels, verse groente, zelfgemaakte soepen en een worst of een stuk kip om te roosteren. Wilde je iets luxer koken, dan maakte je een houtvuur op een zelfgepionierde tafel en spande je een keuken zeiltje van tentdoek boven het kookvuur. Ongelofelijk primitief, maar die knullen van toen deden het en hebben het nog overleefd ook. Tot ver na 1960 was dit overigens in veel Scoutinggroepen, ook bij meisjes, nog dage lijkse kamppraktijk. Helpen Als je als padvinder iemand kon helpen dan had je toch wel het meest ultieme bereikt wat er te bereiken was. Maar daarvoor moest je eerst getraind worden. Om bijvoorbeeld EHBO te kunnen toepassen, moest je er voldoende van weten. Denk daarbij vooral aan bloed stelpende verbanden, spalken en het kunnen pionieren van een draagbaar. Het maken van een draagbaar was voor de padvinder van toen helemaal niet zo'n probleem, want bij zijn uitrusting hoorde standaard een verken- nersstok en een pioniertouw. In patrouil- leverband had je zodoende zes stokken en zes touwen en met een paar jassen was daar binnen vijf minuten een draagbaar van te maken. Het touw kon je ook gebruiken als reddingslijn. Reddingslijnwerpen was om die reden een vaste oefening bij bijeenkomsten. In die tijd kon niet even '112' gebeld worden en van een ambulance was ook geen sprake. In dat licht was het kunnen maken van een brancard helemaal zo gek nog niet, want je zal maar eens midden op de hei je been breken en naar de stad moeten, 15 km verderop, voor de dokter. Daarom was de verkennerstok een uitkomst. Tot ongeveer 1965 hadden padvinders en verkenners standaard een stok. 1912 en verder Een troep padvinders bestond destijds uit maximaal 40 leden en was opgedeeld in patrouilles van ongeveer zes jongens. Voor meisjes was er nog geen plaats. Elke patrouille koos een eigen dierennaam. De leider van de patrouilles was patrouilleleider, ofwel P.L. Die was meestal de oudste en had een grote verantwoording. Om geïnstalleerd te kunnen worden moest men eerst de eisen tot '3e klasse' afgelegd hebben. De P.L. was minstens '2e klasse' en het was zeer eervol om af te zwaaien als '1e klasse', bij voorkeur in het bezit van enkele 'vaardigheidsinsignes'. Naast het katholiek georiënteerde nieuwsblad De Avondster kwam in Bergen op Zoom tevens nieuwsblad De Zoom uit. In de vrijdageditie van 14 juni 1912 stonden in die krant wat nauwkeurige gegevens. Zo woonde hopman A. Busquet op adres Antwerpsestraat 16 (daar konden nieuwe leden zich aanmelden), het 'clublokaal' was te bereiken via de ingang naast 'Hollande' (dat is het poortje Zuivelstraat 35a, rechts naast de huidige Blokkerwinkel) en de afdeling Bergen op Zoom had vier patrouilles, tezamen 30 P.V.-ers. De 'oefeningen' vonden 's zaterdags plaats. Zo De Waterschans 1 - 2011 42 vermeldde het programma voor zaterdag 15 juni: van 2-3 n.m. plaatsen slang op brandkraan der waterleiding binnenplaats achter 't Politiebureau 7-10/2 n.m. avondoefeningen. Het 'clublokaal' bleek een schuurtje op het achtererf te zijn. De jongens hadden deze ruimte zelf schoongemaakt, behangen en geverfd. Van oude planken en schragen waren er banken en een tafel gemaakt en vlaggen, platen en foto's versierden de wanden. Zelfs een kachel, tafelkleed en karpet had men in bezit. Eén en ander was bekostigd door het verkopen van zogenaamde Padvinderszegels en de huur werd betaald uit de patrouille- kas, waarin alle leden wekelijks enkele centen deden. De groep was zelfs het mooie jongensboek 'De Padvinders van Duinwijk' rijk. Hun leider, luitenant der infanterie F. Boekhout, had het beste met zijn jongens voor. In een artikel van De Zoom van 28 juni roemde hij de hele beweging: Padvinder is niet 'soldaatje spelen' en ook niet 'geuren' in een bijzonder pakje en zich meer achten dan andere jongens. Neen, een padvinder houdt oefeningen in het vrije veld (openluchtspelen, kamperen enz] en legt vrijwillig een belofte af: Ik zal mijn best doen iedereen te helpen waar ik kan. Waarbij hij goed uitkijkt of er ergens hulp nodig is De afdeling had grootse plannen. Tijdens de 'Tentoonstelling' van de stad van 24-31 augustus 1912 wilde men een groot padvin derskamp bij Bergen op Zoom houden. Zo'n 100 deelnemers verwachtte men. Maar helaas, was er onvoldoende animo, dus ging het kamp niet door. Als pleister op de wonde gingen de Bergenaren dan zelf maar naar een tentoon stelling in een andere plaats: Dordrecht. Hier kwamen tussen 10 en 12 augustus padvinders uit alle delen van het land bijeen om feest te vieren, gezamenlijke oefeningen te houden en de stad met haar 'Tentoonstelling' te bezich tigen. In een andere stad vertoeven en dat op kosten van de afdeling, dat was een hele bele venis voor die knapen! In de jaren 1914 tot en met 1916 werden er geen Bergse afdelingsberichtjes meer geplaatst in De Padvinder. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zal hier vast debet aan geweest zijn, want hopman Boekhout was immers luitenant in het leger. In De Padvinder van februari 1917 werd weer iets vernomen uit Bergen op Zoom. Een zekere jongeman Houtkamp werd toen genoemd als correspondent. Een maand later schreef deze J. Houtkamp als P.L. dat hij maar wat jaloers was op Holland en de andere provincies. Ze konden daar volop schaatsenrijden en hadden daardoor de gelegenheid om padvinders diensten toe te passen. Blijkbaar vroor het hard in die winter. In juni werd er weer een lijstje van bestuurders gepubliceerd. A. Busquet was nu voorzitter. Luitenant der Infanterie J. Sitsen secretaris en tevens leider. Luitenant-adjudant F. Boekhout werd ook genoemd, maar hij was geen leider meer. Het bestuur was toen redelijk tevreden. De bijeenkomsten werden goed bezocht. Elke zaterdagmiddag vanaf half twee waren er oefeningen onder leiding van hopman J. Sitsen, meestal in de vrije natuur. Men trok er veel op uit, veelal te voet, maar ook met de fiets. En een weekendkamp bij Jagersrust in Ossendrecht was goed verlopen, waarbij de tenten van de Middelburgse padvinders geleend werden. In januari 1918 verscheen er zowaar een troepblad, die om de 14 dagen werd uitge geven. A. Busquet was inmiddels verhuisd en had voor zijn verdiensten het Swastika waar deringsteken ontvangen. Dat was in die tijd een padvindersonderscheiding. In de zomer van 1919 wist de troep een eerste prijs te behalen op het jaarfeest te Den Bosch. Blijkbaar was hier een leuke geldprijs aan verbonden, want de kas werd voldoende gevuld voor de aanschaf van een tent. Helaas vertrok hopman Sitsen spoedig hierna. Toch bleef hij padvinder, want in december van dat jaar werd hij gekozen tot G.L. (gewestelijk leider) van Noord-Brabant. In die hoedanigheid komen we hem later nog een keer tegen. Ondertussen ging het slecht met de Bergse padvinders. Het gemis van een hopman was 43 De Waterschans 1 - 2011 FAUSTQ NU Ml NE BERQA VICTRIX Onze Padvinders fourageeren

Periodieken

De Waterschans | 2011 | | pagina 22