onder lag. Door het jarenlang bemesten van de akkers met stalmest en heideplaggen vormde zich een dikke grondlaag over het oudste loopvlak. Dit beschermde de onderliggende, oudere sporen. Toen tijdens de opgraving op het Thaliaplein de akkerlaag eenmaal was uitgegraven, kwamen resten uit de Romeinse tijd tevoorschijn. Een offerplaats in het veen In de Romeinse tijd, beter gezegd in de drie eerste eeuwen na het begin van de jaartelling, lag aan de voet van de glooiingen van de Kerkstraat-Hoogstraat en de tegenwoordige kerk een ovaalvormig ven van ongeveer 25 bij 67 meter. Het was 100 tot 125 centimeter diep. Aan de oostzijde en de zuidzijde van het ven bevonden zich drassige terreinen die waar schijnlijk niet of slechts moeilijk toegankelijk waren. Het is belangrijk te weten dat de grond waterstand in die tijd aanzienlijk hoger was dan nu. De venige bedding van het vennetje was in de loop der eeuwen volledig verdroogd en tot wit zand gereduceerd. In dit zand werd een grote hoeveelheid Romeins aardewerk en munten gevonden. Omdat gewoon huisraad, zoals kookpotten, ontbrak en er ook geen dierlijke botresten en ander afval werden aangetroffen, was al snel duidelijk dat het Romeinse mate riaal niet van een nederzetting afkomstig kon zijn, maar op een andere manier in het ven terecht was gekomen. Nadat de mogelijkheid van een grafveld was afgevallen, bleef er maar een uitleg plausibel: het ging hier om een zogenaamde rituele depositie. Dat betekent dat voorwerpen in een rituele (in dit geval religieuze] handeling gedurende lange tijd op één plaats waren weggegooid.1 Dit idee werd nog versterkt door het feit dat bijna al het aardewerk van één soort voorwerp afkomstig was: kleine amfoortjes van beige zachtge- bakken klei. Een paar werden bijna onbe schadigd gevonden, enkele lagen in scherven- Een groepje van complete en gerestaureerde mini-amforen. Foto gemeente Bergen op Zoom. De Waterscharis 4 - 2011 162 Zilveren denarius met het portret van keizer Lucius Verus, geslagen in Rome in het jaar 162. Foto gemeente Bergen op Zoom. hoopjes bij elkaar, maar van de meeste waren alleen kleine fragmenten bewaard. Ook uit andere plaatsen zijn rituele deposities bekend met een grote hoeveelheid aardewerk van slechts een soort, bijvoorbeeld bij een tempel in Velzeke (Oost-Vlaanderen).2 De kleine amfoortjes (en andere voorwerpen) in Bergen op Zoom waren onmiskenbaar in het ven geworpen als ceremoniële offergaven. De vondsten Na de vondst van de eerste amfoor (toevallig werd de meest complete ook meteen in het begin gevonden) werd besloten om de hele witte zandbedding van het ven met de hand uit te graven. Dit leverde ruim 130 kilogram aan vondstmateriaal op. Het overgrote deel van de aardewerkscherven bleek afkomstig van kleine amfoortjes, 11 tot 15 centimeter hoog en opvallend zacht gebakken. Meer dan de helft had puntige bodems (puntamforen), de andere hadden vlakke bodems (standamforen). Er is geprobeerd om op basis van de kenmerkende rand- en oorfragmenten een schatting te maken van het aantal amforen dat in het ven was geworpen. Dit kwam uit op een aantal van tenminste 800 stuks. Helaas was een groot deel van de bedding van het ven verdwenen. Ruim 75% ervan was met scherven en al verloren gegaan bij graafwerkzaamheden in de middeleeuwen en latere tijden, vooral bij de bouw van sociëteit Thalia in de noordoost hoek van het plein. Pogingen om de duizenden scherfjes aan elkaar te passen, waren dus bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Sestertius van Lucilla. Zij zit op een troon en is vergezeld van drie kinderen. Foto Restaura, Haelen. Behalve kleine amforen leverde het ven ook 81 munten op. Dat waren koperen of messing munten met een vrij lage waarde, zogenaamde 'assen', 'dupondii' en 'sestertiën'. Eén munt was een zilveren denarius. Van alle munten kon ruim de helft na reiniging toegeschreven worden aan een bepaalde keizer, wat hielp om de vindplaats te dateren. De oudste munt werd geslagen onder keizer Claudius (41-56) en de jongste tijdens het bewind van Gordianus III (238-244.). De meeste munten dateerden echter uit de tweede helft van de tweede eeuw, de welvarendste en politiek rustigste periode in het Romeinse rijk. Zo'n groot aantal munten op een plaats wijst op zich ook al op iets bijzonders. In dit geval maakten ze deel uit van de depositie. De munten zelf zijn dus ook te beschouwen als rituele offergaven. Andere vondsten in het ven bestonden uit scherven van 'gewoon' aardewerk, dat voor een deel geïmporteerd was uit verre landen. Het gaat in totaal om ruim 60 stuks vaatwerk. Voorbeelden zijn grote amfora's die voor het vervoer van olijfolie en wijn dienden. Ze werden gemaakt in Spanje, Frankrijk, het Scheldegebied en het Maasland. Ook zijn er borden, kommen en bekers van terra sigillata (luxe rood aardewerk) en 'geverfde waar' (met een engobe bedekt), onder meer afkomstig uit Rheinzabern en Trier, maar een deel van het gewone aardewerk kan ook lokaal zijn vervaardigd. Ruim dertien kilogram (553 fragmenten) van het vondstmateriaal bestond uit dakbedekking: zogenaamde tegulae (platte pannen) en 163 De Waterschans 4 - 2011 FAUSTD NUMINE BERGA VICTRIX

Periodieken

De Waterschans | 2011 | | pagina 6