over de belevingen van Elskamp kunnen we vin den in de eerder genoemde correspondentie met zijn vrienden in de jaren 1914-1915. Enkele brie ven zijn in 1921 in het Brussels tijdschrift La Vie Intellectuele gepubliceerd. De volgende brieven zijn goede voorbeelden van de brieven waarin hij onderwerpen uit onze streek behandelde. Op 22 maart 1915 schreef hij aan zijn Antwerpse vriend Edmond de Bruyn, die toen in Brussel woonde, over zijn hulp aan de vluchtelingen in het kamp. Hij schreef dat hij een baantje of bezigheid had gevonden als een soort "com mies 3e klasse" in het Bureau van Weldadigheid. Waarschijnlijk doelde hij hiermee op de eigen administratie van het vluchtoord waar de inko mende en vertrekkende vluchtelingen werden geregistreerd, maar ook de overledenen en daar geboren kinderen10. Hij werkte daar 's morgens van tien tot twaalf uur en 's middags van twee tot vijf. Hij hielp mee met het verstrekken van eten en kleding en het bezoek aan zieken. Bij de laatste groep trof hij vaak landgenoten aan die besmet waren met roodvonk. In deze brief beschreef hij zijn bescheiden woning waar hij vanuit zijn kamer uitzicht had op de Oosterschelde en bij helder weer Tholen of Zuid-Beveland kon zien. Hij sprak hier een tamelijk gebroken Vlaams om zich verstaanbaar te maken en haalde met dat taaltje soms de spot op zijn hals. Op Goede Vrijdag 1915 schreef hij over de vrije liefde die hij tijdens zijn wandelingen tegen kwam, zowel aan de dijken als in de bossen. Hij moest wennen aan die vrijheid die soms leek op een 'schilderij van Kreesbeck' (sic; mogelijk een Vlaamse schilder?). Hij ontdekte er het vissen op ansjovis en het eten van zeekraal. Als het moge lijk was zou hij een potje zelf gevangen ansjovis opsturen naar Brussel. Verder informeerde hij zijn vriend over de mooie monumenten, zoals de Grote Kerk met het grafmonument van de fami lie Van Glymes en het Markiezenhof. In een brief van 14 april 1915 kwam zijn bezoek aan Vrederust aan bod. Dit gebied maakte grote indruk op hem.11 Marnix Gijsen, Biografische gegevens Marnix Gijsen is het pseudoniem voor Joannes Alphonsius Albertus (roepnaam Jan-Albert) Goris. Jan-Albert Goris werd in Antwerpen gebo- ren op 20 oktober 1899. Zijn pseudoniem ont leende hij aan Filips Marnix van Sint Aldegonde (burgemeester van Antwerpen in 1585 en auteur van het Wilhelmus) en aan de achternaam van zijn moeder (Euphrasia Gijsen). Toen hij in 1915 als vluchteling in Bergen op Zoom aankwam, was hij een jongeman van net zestien jaar. Na de Eerste Wereldoorlog ging hij geschiedenis studeren aan de katholieke universiteit van Leuven, waar hij in 1925 promo veerde op een studie over de handelskolonies van Portugezen, Spanjaarden en Italianen in Antwerpen tussen 1488 en 1567. Daarna stu deerde hij in Freiburg, in Parijs aan de Sorbonne en in Londen aan de School of Economics. Hij was enige jaren in dienst van de gemeente Antwerpen als kabinetschef van burgemeester Frans van Cauwelaert. Tussen 1932 en 1937 werkte hij als kabinetschef van minister Filip van Isacker in Brussel. In 1937 werd hij adjunct van de directeur-generaal van het ministerie van Binnenlandse Handel. In die functie werd hij belast met de voorbereiding van het Belgisch paviljoen op de Wereldtentoonstelling in New York in 1939. Die benoeming luidde tevens zijn vertrek naar Amerika in. In de eerste oorlogs jaren was hij daar commissaris-generaal voor toerisme. Na de Tweede Wereldoorlog werkte hij als Belgisch Commissaris voor Informatie en gevolmachtigd minister. In 1964 keerde hij naar Afb 8.: Elskamp op latere leeftijd ca. 1925 collectie AMVC Letterenhuis Antwerpen) 77 De Waterschans 2 - 2014

Periodieken

De Waterschans | 2014 | | pagina 29