Bij het Legen van beerputten werd de inhoud aLs
mest verkocht, maar de onbruikbare scherven,
botten en ander afval werden zoveel mogelijk
gemeden. Vaak begroef men dit afval in kuilen
op het erf. Op het veertien meter lange achter
erf van 'Sint Joris' werden verschillende van
dergelijke kuilen gevonden. De oudste was een
kleine vierkante kuil die uit de tijd van de grote
beerput dateerde. Hij bevatte, naast een hoe
veelheid keukenafval, een scherf van een majo
lica schotel uit Valencia, die met goudluster was
versierd. Goudluster majolica was een duur pro
duct, omdat het drie keer gebakken moest wor
den. Schotels, kannen en apothekerspotten in
deze techniek waren toch erg gewild en werden
vanuit Spanje naar andere landen verscheept.
We vinden deze majolica vooral in het westelijke
kustgebied van ons land, in handelssteden met
grote havens zoals Amsterdam, Middelburg,
Veere en Bergen op Zoom.
Het Spaanse tinglazuur aardewerk wijst op wel
gestelde bewoners in het huis 'Sint Joris' aan
het begin van de zestiende eeuw. Helaas zijn
de geschreven bronnen in die tijd minder rijk
dan het bodemarchief. In 1499 waren de beide
panden, samen 'Sint Joris' genoemd, eigendom
van een zekere Michiel Mertens, maar tien jaar
later van de kerkfabriek en de meesters van de
Tafel van de Heilige Geest. Die verkochten het
aan de priester Herman Cornelis de Grave. Dat
die daar zelf woonde is onwaarschijnlijk. Her
man bezat meer panden in de stad, zoaLs het
naastgelegen huis 'Burch van Antwerpen'.
Na 1509 zijn er vrijwel geen vermeldingen over
de eigenaren van 'Sint Joris'.
Het Choraelhuis
'Sint Joris' grensde zuidwaarts aan de stads
school. Deze grens lag ter hoogte van School
straat 5. Het erf van de stadsschool besloeg
waarschijnlijk de huidige panden Schoolstraat
7 tot en met 15 en strekte zich zover naar het
oosten uit, dat niet alleen de erven van 'Sint
Joris' maar ook van de twee naastgelegen pan
den zuidwaarts aan de school grensden. Tijdens
de opgraving werden helaas geen resten van de
muur van de stadsschool aangetroffen.
In de vijftiende eeuw werd de achterbuur van
Sint Joris meestal 'de schole' genoemd, maar
enkele malen ook 'Chorale huis'. Een choraal-
huis was een zangschool, waar de zangmeester
les gaf aan de koorknapen van de kerk. Omdat
in 1546 een nieuwe stadsschool bij het Sint
Maartensgasthuis werd opgericht, verviel het
gebruik als stadsschool. Nog lange tijd daarna
werd het terrein in de Schoolstraat aangeduid
als het 'Coraelhuis', waarschijnlijk omdat deze
functie bleef voortbestaan.
Het cellezusterklooster in de Huijbergsestraat
werd in 1589 ontruimd en de gebouwen kregen
een militaire functie (opslag en kazerne). Vanaf
1621 was daar een armenhuis voor kinderen
gevestigd.
Kort na het midden van de zestiende eeuw lie
ten de bewoners van 'Sint Joris' een nieuwe
beerput op het achtererf metselen, die de
oudere verving. Deze ronde put was 1,40 meter
diep en bevatte afvallagen uit de zestiende,
zeventiende en vroege achttiende eeuw, een
teken dat hij lang in gebruik bleef. Niet ver daar
vandaan werden zes verschillende kuilen ge
vonden, grillig van vorm en vaak ondiep, waarin
restanten van beer met scherven van keramiek
en glas waren gestort. Sommige scherven uit
verspreid liggende kuilen pasten aan elkaar.
Een van de fragmenten was van een schotel,
afkomstig uit het Noordfranse Beauvais. Deze
is in sgrafitto-techniek (inkrassingen) bewerkt
en voorzien van groen en blauw glazuur. Aarde
werk uit Beauvais was in die tijd (1550-1600) net
Afb. 7: Raadselachtige schijfjes van leisteen. Rechtsonder nog
twee speelschijven, gemaakt van oude daktegels
De Waterschans 4 - 2014
150