maar waarschijnlijker is dat het hier gaat om
zijn opvolger, Joos Betz (1537/1538-1541).3 In
1537 werden zij de beide stadhouders genoemd,
omdat Betz als adjunct-stadhouder Bogaert
verving tijdens diens ziekte.4 De stadhouder was
degene die zijn fiat moest geven voor de uitga
ven - vandaar de aantekening in de marge. De
rentmeester is degene die de rekening heeft op
gesteld. Toentertijd was Jan III van der Meeren
schout van Bergen op Zoom (1529-1540), FiLips
BouLLin was thesaurier-generaal (1533-1541) en
Marten van CLeve (de CLeves) was rentmeester
generaal (1531 -1546).5
Zyn genadigen wapene
Uit de omschrijving bLijkt om wat voor gLas het
ging. Het woord stellen zoaLs in de rekeningpost
gebruikt, betekent nog aLtijd stellen of plaatsen.6
Het betreft daarom venstergLas en niet een
drinkgLas. De markies van Bergen op Zoom be
taaLde dus voor een gLas-in-Loodvenster.
GLas kon onbeschreven werk zijn, dus bLank of
niet-gekLeurd, ofweL beschreven werk, dat wiL
zeggen gebrandschiLderd. Dankzij de omschrij
ving "met zyn ge[nadigen] wapene" weten we
dat het een voorsteLLing bezat. Zo kunnen we een
beeLd krijgen van het uiterLijk van het venster.
Beschreven werk kon bestaan uit uitsLuitend een
afbeeLding van een wapenschiLd, een zogeheten
wapenglas. In de voornoemde beschrijving is
sLechts sprake van een wapen en daarnaast niet
van een figuratieve voorsteLLing. Daarom kunnen
we aannemen dat het om een wapengLas gaat.
VermoedeLijk is dit wat de markies heeft ge
daan: op een goedkope manier reageren
door een bedragje te geven waarvan aLLeen maar
een wapengLas bekostigd kon worden."7 Een be
drag van drie karoLusguLdens was voor de mar
kies reLatief Laag en zaL hem niet hebben ge
deerd. Voor een eenvoudige dagLoner was het
echter een groot bedrag. Ter vergeLijking: in 1538
en 1539 verdienden in Antwerpen een metser
diender gemiddeLd 6,20 Brabantse groten en een
metseLaar-vrijknaap 10,23 Brabantse groten per
werkdag. Een Brabantse groot (of penning/denier
Brabants) was geLijk aan 1/60 guLden.8 Dit be
drag was geLijk aan het maandeLijkse pensioen
voor een muiLezeLdrijver en twee maanden pen
sioen voor diens weduwe.9 Het geschenk had dus
een waarde van een modaaL maandsaLaris.
Gezien de vermeLding van het wapen en het Lage
bedrag zou men kunnen denken dat het om een
wapengLas ging. Het doeL van de rekeningpost
was echter sLechts de uitgave te verantwoorden:
de betaLing werd gedaan omdat het wapen van
de markies was afgebeeLd. Het is dus niet uit
te sLuiten dat een figuratieve afbeeLding was
gebrandschiLderd, wat veeL voorkwam. GLas-in-
Loodvensters van het kostbaardere soort die aLs
geschenk werden gegeven, hadden doorgaans
een gebrandschiLderd dedicatieportret: dat is
een afbeeLding van de schenker of schenkers,
met daarbij het famiLiewapen en/of het persoon
Lijke motto. Deze eLementen dienden beide ter
identificatie van de schenker(s) en dus indirect
zeLfpromotie. Doorgaans was de voorsteLLing re
Ligieus van aard: schenkers waren vaak biddend
verbeeLd. Een reLigieus thema is voor een pas
toor zeLfs niet meer dan Logisch. ALs een derge
Lijke figuratieve voorsteLLing aanwezig zou zijn
geweest in het venster, zou dat vermoedeLijk
vermeLd zijn; niet aLLeen vanwege het grotere
prestige, maar ook vanwege de hogere kosten.
Hoe het wapengLas vormgegeven was, is in gro
te Lijnen af te Leiden uit het wapen dat de mar
kies voerde. We kennen dit wapen uit meerdere
oudere voorbeeLden. Er is een gLas-in-Loodven-
ster uit 1459 bewaard in WiLsnack waarin het
wapen van het gesLacht van GLymes-Bergen is
opgenomen. Janse gaf daarvan de voLgende he
raLdische beschrijving: "een wapen van sinopeL,
drie maLiën van ziLver, 2, 1; schiLdhoofd goud, 3
paLen van keeL; vrijkwartier: sabeL, een Leeuw
van goud, getongd en genageLd van keeL (Ber-
gen-GLymes)".10 In de Sint ChristoffeLschouw in
het Markiezenhof is een jongere uitbeeLding van
het zeLfde famiLiewapen van de Bergse markie
zen bewaard gebLeven, dat dateert uit de tijd van
markies Jan III van GLymes, de vader van Anto-
nius (afb. 2, 3). DitzeLfde wapen is aangebracht
in twee gLas-in-Loodvensters die in de twintig
ste eeuw zijn aangebracht in de HofzaaL van
het Markiezenhof (afb. 4, 5). Het eerste toont
de full heraldic achievement (het wapen incLu
sief heLm en schiLdhouders), maar het tweede,
meer eenvoudige, geeft de beste indruk van een
zestiende-eeuws wapengLas. De detaiLLering
van het wapengLas kan in de toenmaLige renais
sancestijL zijn vormgegeven. Dat houdt in dat de
vorm van het wapenschiLd niet traditioneeL ge
weLfd driehoekig zaL zijn geweest of van onde
ren haLfrond, maar weLLicht een cartouchevorm
De Waterschans 4 - 2017
164