schap van het zuidkwartier was vanaf 1527 ge combineerd met het drossaardschap van de stad Bergen op Zoom. Ten tijde van de schenking was Franchois (Francois) de Mol (1533-1541) drossaard van stad en land.22 De schenking kwam dus niet voort uit directe betrokkenheid of een directe formele band, maar uit goeder- tierendheid, als onderdeel van een passende adellijke levensstijl. Naast de heren van Breda en van Bergen op Zoom was een derde mogelijke mecenas een familielid van de Bergse heer, dat wél een direc te band had met de pastoor van Roosendaal. De Roosendaalse pastoor had in 1538 namelijk een nieuwe geestelijk leider gekregen uit het ge slacht Van Bergen. Zoals vermeld, ressorteerde de premonstratenzer abdij van Tongerlo onder het bisdom van Luik (hoewel de abdij in menig opzicht onafhankelijk was). In 1538 was Corne- lis II van Bergen, heer van Zevenbergen (circa 1490-circa 1560), prins-bisschop van Luik ge worden, een functie die hij bekleedde tot 1544.23 Markies Antonius en prins-bisschop Cornelis waren neven; hun vaders waren broers en hun beider grootvader was Jan II metten lippen van Glymes, heer van Bergen op Zoom. De banden van Cornelis van Bergen met zowel Christiaan Hoze als Antonius van Glymes zouden erop kun nen duiden dat hij op de hoogte was van de hulp vraag en wellicht zelfs ook een bijdrage heeft geleverd, maar de kans is groot dat hij er niets mee van doen heeft gehad.24 Eenen gelase Omdat de pastoor de initiatiefnemer lijkt te zijn geweest, zal hij een glasmaker hebben aan gezocht. We weten niet of het glas lokaal ge produceerd geweest zal zijn. Roosendaal bood wellicht te weinig werkgelegenheid voor een glazenmaker, maar Bergen op Zoom kende ten minste sinds het einde van de veertiende eeuw een "ghelaesmaker" binnen de stadsmuren. De heer van Bergen op Zoom had zelfs een eigen glasmaker in dienst. In 1520/1521 was Anthonis Scenk of Zenck werkzaam onder heer Jan III, de vader van markies Antonius. Scenk werd om schreven als "mijns Heeren gelasmaker".25 We weten niet in hoeverre hij in staat was tot het maken van gebrandschilderd glas. De maker was mogelijk ook verantwoordelijk voor het af leveren en het ter plaatse "stellen" van het glas. Zyn huysinge te Rosendale Opvallend is dat het vensterglas niet bestemd was voor de hoofdkerk van de vrijheid (de latere Sint Johannes de Doperkerk), maar voor de pastoor "zyn huysinge", zijn woning. Een pas toor bewoont een pastorie, maar een pastorie was niet altijd een voor dat doel gebouwd huis. Er zijn enkele gegevens over de Roosendaalse pastorie en de locatie ervan. Wellicht bestond in Roosendaal ten tijde van Hoze nog geen nieuw gebouwde pastorie, maar fungeerde het (be staande) woonhuis van de pastoor als zodanig. Een pastorie is namelijk niets anders dan de residentie van de pastoor in een parochie."26 Bastiaensen en Hopstaken veronderstellen dat sinds de zestiende eeuw een pastorie aanwezig was. "Als een abdij in een parochie een pas toor kon benoemen, werd er, meestal naar [sic] verloop van tijd, een pastorie gebouwd door die abdij zelf."27 Een document uit 1511 zou de vroegste aanwij zing vormen voor de aanwezigheid van een wo ning van de pastoor. Daarin is sprake van een erf van de "persoon" ofwel de pastoor. Het per ceel grensde destijds (anders dan tegenwoor dig) aan het kerkhof van de Sint Janskerk, waar de pastoor bediende. Volgens Bastiaensen en Hopstaken is het mogelijk niet toevallig dat deze vermelding van het erf slechts een jaar jonger is dan de vermoedelijke verheffing tot parochie.28 Dit zou inhouden dat de abdij snel na de verhef fing van Roosendaal tot parochie was overgegaan tot het creëren van permanente huisvesting voor de pastoor ter plaatse. Buijs en Veerman schre ven dan ook: "Reeds in 1511 stond hier een pand dat later afbrandde. In de zeventiende eeuw werd het herbouwd en weer later hersteld."29 De woning of een deel daarvan werd, gezien de betaling voor vensterglas, vermoedelijk ver bouwd in het jaar 1538/1539. Naar de aanleiding kunnen we slechts gissen. Zo heeft in 1539 in Roosendaal een brand gewoed: inden brant van Rosendael lestleden (afb. 7).30 Daarnaast is in een akte uit 1543 sprake van de "residentie" van de pastoor, gelegen oostwaarts van een perceel "liggende in de Moelenstrate".31 In de zeventiende eeuw werd het pand ondub belzinnig als pastorie aangeduid. Het genoemde "huysinge te Rosendale" was dus waarschijnlijk bezit van de abdij. In dat geval was de schenking 169 De Waterschans 4 - 2017

Periodieken

De Waterschans | 2017 | | pagina 17