dien stond er een samengesteld complex met een spuihuis met sluisje, een toren, een brand wachthuisje en het gebouwtje van het Cordewa- gencruyersgilde. De leden van het gilde konden hier wachten op de loting voor het lossen van de schepen. De klok van de Spuitoren werd door de knaap van het gilde geluid ten teken dat het dobbelen begon. De arbeiders die mee wilden dingen, moesten "Hooijk hooijk" roepen.9 De be tekenis hiervan is niet helemaal duidelijk. Mo gelijk is het een verbastering van "ho, ik" waar mee men aangaf voor de ronde in aanmerking te komen. De term hooijk komt in de reglemen ten en besluiten regelmatig voor. Er wordt vast gesteld dat wanneer er slechts één gildebroer bij het smakken aanwezig was, hij een of twee burgers als getuige bij het werpen van de dob belsteen moest vragen. De keur van het gilde van 1571 telt 49 artikelen, die betrekking hebben op het lidmaatschap, de boetes op overtredingen van de keur en de onderlinge zorg voor de leden bij ziekte of over lijden.10 De keur heeft nadien verschillende aan vullingen gekregen. Er is een ordonnantieboek van het arbeiders- gilde bewaard gebleven. Hierin zijn de morgen- spraken (besluiten van het gildebestuur) op genomen. Daarin is op de eerste bladzijde het volgende gedichtje opgenomen: "Maer hoe sal ik het maken Den Eennen sal het prijsen En den anderen die sal het laken Hoe sal ik het maken, segt het mijn Dat het idereen van passe zijn." 11 Afb. 3. Het meesterteken van Zacharias van Dalen, foto Cees Vanwesenbeeck. Afb. 5. Rotterdamse kom, Aarnout Ammerlaan Afb. 4. Middelburgse kom, Jan van Meten 1733, foto Rondom 1920, Den Haag. De Waterschans 4 - 2017 186

Periodieken

De Waterschans | 2017 | | pagina 34