De overleden moeder
De ouders van Godefridus
De taak in Haamstede
De zwager, de zus, de tweeling en nog een zus
tijd later beroepen naar Zierikzee, waar hij van 1604
tot aan zijn overlijden in 1649 heeft gewerkt. Ude-
mans werd een van de belangrijkste dominees van
zijn tijd, zeker van Zeeland. Hij was actief in de ker
kelijke organisatie en werd door Zeeland afgevaar
digd naar de synode van Dordrecht (1618-1619), waar
hij fungeerde als assessor (tweede voorzitter). Ude-
mans neigde naar een Puriteinse vorm van geloofs
beleving. Hij heeft een groot aantal boeken geschre
ven. In zijn publicaties probeerde hij onder meer aan
te geven hoe men vanuit het geloof diende te hande
len in situaties van alledag. Daarbij richtte hij zich in
het bijzonder op Zeeuwse vissers en kooplieden. De
laatste tijd is Udemans wel eens in het nieuws, om
dat hij ook over de ethiek van de slavenhandel heeft
geschreven. Naar zijn opvatting was slavernij geoor
loofd, zolang de slaven nog niet bekeerd waren.7
Tot de ontdekking van deze brief was niet bekend
dat Godefridus Cornelisz Udemans in zijn jeugd
een leerling en protegee was van Baselius. Het is
niet onmogelijk dat Godefridus heeft kunnen stude
ren dankzij één van de beurzen die op initiatief van
Baselius aan het eind van de zestiende eeuw in Ber
gen op Zoom zijn ingesteld.8 In het hier weergegeven
portret (afbeelding 4) is Godefridus op latere leeftijd
voorgesteld als geleerde theoloog.9
De moeder van Godefridus Cornelisz, wier overlij
den de aanleiding was voor de brief, heette Janneke
Adriaens de Vriese. Omdat het register met de be-
grafenisgegevens van de periode rond 1599 van de
Hervormde gemeente van Bergen op Zoom is verlo
ren gegaan, was het niet bekend wanneer Janneke
was overleden.10 Overigens weten we nog niet op
welke dag het overlijden heeft plaatsgehad; het moet
ergens in mei of juni zijn geweest, in ieder geval vóór
de dag waarop de brief is verzonden, 21 juni 1599.
Janneke's echtgenoot, Godefridus' vader, was Cor
ners Hendricx Udemans, kuiper van beroep, gebo
ren in 1535 en overleden vóór 1590. Het huwelijk van
Janneke en Cornelis moet hebben plaatsgevonden
vóór november 1563. Janneke en Cornelis hadden
zes kinderen: Adriaen, Hendrick, Godefridus, Dig-
neken, Lynken en Heylken (voor de duidelijkheid: de
laatste drie waren dochters).11
In 1599 hield de nog zeer jonge Godefridus Cornelisz
(hij was pas 17 of 18 jaar) zijn eerste preek in Ber
gen op Zoom. Nog datzelfde jaar werd hij beroepen
in Haamstede en Burg op Schouwen.12 Uit de brief
blijkt dat de zaak al in juni speelde en dat Godefridus
toendertijd zijn twijfels had over de taak die op hem
wachtte.
In zijn brief vraagt Baselius aan Godefridus om zijn
zwager en zijn zus te feliciteren met een tweeling,
die kennelijk net is geboren. Aan het eind van de
brief wordt dat verzoek herhaald, daar spreekt Base-
lius bovendien van "beide zussen", twee stuks dus.
De geboorte van een tweeling komt niet zo vaak
voor, zeker niet in kleine gemeenschappen, zoals
de protestantse gemeente van Bergen op Zoom aan
het eind van de zestiende eeuw. Het wekt daarom
geen verbazing dat er in de maanden mei en juni
1599 in het doopregister van de Bergse Hervormde
gemeente maar één keer sprake is van de doop van
een tweeling. Het betreft een doop die plaatsvond
op 3 juni, voor beide kinderen is er één doopakte
opgemaakt, waarin wel de namen genoemd worden
van de twee ouders en van de drie doopgetuigen,
maar, merkwaardig genoeg, niet die van de kinderen
zelf.13 De vader is een zekere Mertens, wonende in
de Berendans (Rijkebuurtstraat 28), en de naam van
de moeder is te lezen als "Beyttken" (Betje, Elisa-
betje). Schutte vermeldt dat één van de zussen van
Godefridus getrouwd was met Mertten Merttens,
kuiper, maar deze zus heette Heylken.14 Misschien
heeft de koster zich in de naam van de moeder ver
gist?15 Want dat het hier inderdaad om de doop van
de tweeling moet gaan waarnaar in de brief wordt
verwezen, blijkt uit de omstandigheid dat in de akte
als tweede doopgetuige Godefridus Cornelisz wordt
genoemd. De naam van de eerste doopgetuige kon
den we niet ontcijferen, maar die van de derde wel:
"elysabeth baselij". Dat is interessant, want deze
Elisabeth was de echtgenote van de auteur van de
brief, dominee Jacobus Baselius Jr. Doopgetuigen
zijn altijd naaste familieleden of heel goede vrien
den. Dat Elisabeth getuige was bij de doop van de
tweeling is een aanwijzing dat er een hechte vriend
schap moet zijn geweest tussen de families Baselius
en Udemans.
Als doopgetuige beloof je een zekere verantwoorde
lijkheid op je te nemen ten aanzien van de dopeling.
Godefridus Cornelisz aanvaardde de consequenties
van die belofte, toen zowel Mertten Merttens als
Heylken Cornelis waren overleden. Op 19 oktober
1604 werd hij toeziend voogd voor hun kinderen.16
Interessant is nog om te vermelden dat Godefridus
23
De Waterschans 1 - 2018