op den 8en na Bergen vertrok latende hier een
familie van twaalf en gaande na een half ver
nielde stad, niet wetende of mijn waarde man
in leven of doot soude vinden. Door 's Heeren
goethijt vond ik mijn man de siekte opt hoogst
geweest sijnde, die in een onuijtsprekelijke ver
genoeging was, mij bij sig te sien."
In deze alinea wordt beschreven hoe ook Ma
ria Lejeune de stad was ontvlucht vanwege de
bombardementen. Op donderdag 15 juli was ze
aan de Kop van 't Hoofd aan boord gestapt van
de veerboot naar Middelburg, samen met haar
kinderen en schoonmoeder.17 Zaterdag 17 juli,
na het zoveelste bezoek van mevrouw Lejeune
aan deze buitenhaven en bij geschikt tij, werden
de trossen losgegooid. Ruim een maand later
ontving Maria Lejeune in Vlissingen een brief
van haar zieke man.18 Zij besloot vervolgens op
8 september om terug te keren naar Bergen op
Zoom, om haar echtgenoot bij te staan.
De vesting is gevallen
"UEd. sult door UEd's soon verstaan hebben
hoe sij in hunne eensaamhijt al gesukkelt heb
ben. Sie daar, waarde vrinden, vond ik mij in een
erbarmenswaardige stad van mijn geboorte van
ouwers tot ouwers; in een vreemd huijs daar
men geen voet uijt dorst setten, uijt vrees van
door bommen of kogels te verongelukke, gelijk
sulks dagelijks gebeurde, in een kamer, die ons
voor alles moest dienen, de meubels op sijn
campagnes soo ook de menage, het huijs van
boven met kogels doorschoten. Enfijn, ik sag
in die wijnige dagen al de smert en hoordense
van een swaar belegerde stad, sijnde het snags,
insonderhijt de twee laatste nagten niet anders
als een continueele aardbeving van onderen en
boven in de lugt een gedruijs van donderend ge
schut of al de afgronden open gebroken waren.
Men kan sig niets soo ijselijks verbeelden; egter
waren alle officieren die mijn man quamen spre
ken, eenparig van gedagten dat wij de stad nog
een maand konden diffenderen en mogelijk nog
behouden. Noijt hadden wij geruster en met soo
wijnig geschut gaan slapen als Vrijdags avonds
en mijn man begon den nagt voor t eerst ook
eenige rust van herstel te genieten, wanneer ik 's
morgens door 't schieten wakker wierd, hoorden
ik een groote verandering int geschut en bom
men en houwitsers overt huijs vliegen en slaan;
terwijl ik hier reflecsies op maakte, bevelende
ons ondertusschen in Gods hand wierd aan onse
kamer geklopt en geroepen: sta je niet op, de
fransen sijn op de wal! Eer wij in de kleeren wa
ren vermeenigvuldigde de bodens met roepen:
de franschen sijn in de stad. Te gelijk hoorden
wij het schreeuwen van de vijand door de stad:
avance, avance, tue, tue en hoorden se meteen
handgemeen aan elkander met klijn geweer tus-
schen het prinsenhof en uwe straat."
Deze alinea geeft een beeld van hoe de gevoe
lens van angst en onbehagen onder de inwo-
il
Afb. 7. De Kop van 't Hoofd, prentbriefkaart circa 1950.
35
De Waterschans 1 - 2018