In Tholen aangekomen, ontmoette Maria Le-
jeune toevallig de Thoolse dominee Selevins,
die gereed stond om zijn vrouw en schoonzuster
naar Middelburg te brengen. Dus niet alleen
Maria werd in veiligheid gebracht, maar ook
andere vrouwen en kinderen. In het gezel
schap van ds. Selevins en deze twee Thoolse
dames ging Maria verder op reis, naar Goes.
Ze schrijft: "soodat wij een wagen namen om
over de veeren te gaan", ze zullen dus de pos-
troute naar de veerhaven van Gorishoek heb
ben gevolgd.23 Daar stapten ze op het veer over
de Oosterschelde naar Yersekendam. Aan de
overzijde liet het viertal zich opnieuw "per wa
gen" via Wemeldinge, Kapelle en Kloetinge naar
Goes vervoeren.
De volgende dag reisde Maria Lejeune alleen
verder, "en wij quamen te Straatskerke", zij
bedoelt ongetwijfeld 's HeerArendskerke. Bij de
uitspraak in het Zeeuws dialect wordt s Heer
Arendskerke sterk ingekort en ligt de klemtoon
op de letters -s en -a, gevolgd door kaarke.
Maria, die beter thuis was in het Frans, heeft
het fonetisch opgeschreven. De weg daarheen
noteerde ze als "Straatskerke weg". Die kennen
we nu als de Oude Rijksweg, een weg die vanuit
Goes richting 's Heer Arentskerke loopt. Deze
weg vervolgend, kwam Maria via de Kaaijertpol-
der aan bij het veer over het Sloe.
Een verduidelijking van de voorlaatste regel
in deze alinea: "wanneer wij scheep gingen
meende ik in een gemeene poors te gaan".
Een scheepstype met de naam poors is op de
Zeeuwse wateren niet bekend, dat was ook in
de achttiende eeuw niet het geval. Maria be
doelde waarschijnlijk een Zeeuwse poon, of
beter nog, een statie- of paviljoenpoon. Dat zou
de laatste regel van de alinea verklaren: "maar
wanneer ik agter int schip gebragt wierd sag
ik mij in het paviljoen van een jagt". De term
jacht werd onder meer gebruikt voor een houten
vrachtschip, met zeilen getuigd, dat thuishoorde
op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren.24
Maria's reisbeschrijving, tweede deel
"Meenende nu haast tot Middelburgh te wesen
gingen wij onder zijl, dog aanstonds verhefte sig
een vliegende storm dat het water agter int pa
viljoen sloeg en de schipper werk had dat hij Ter
Veer inliep, vanwaar ik om te verkorten tot Mid
delburgh raakte daar ik twee nagten uijtruste,
eensdeels om of ik eenig narigt van mijn man
konde bekomen ten anderen dat ik mij in geen
staat vond om mijn kinderen taanschouwen
sonder te beswijken, niet wetende of ik ze niet
als vaderloos soude sien. Ik vertrok Dingsdags
na Vlissingen, wagtende in een opbeurend
kristelijk gedult wat uijtkomst god mij geven
soude. Mijn vertrouwen was in desen ook niet
te vergeefs want op Woensdag kreeg ik door
drie regels van mijn man sijn hand tijding dat
hij leefde. Eijndelijk is gods bijstand soo groot
geweest dat mijn man op saterdag den 23 uijt
ons rampsalig Bergen is geraakt met de gene
raal Lewe en heeft door die ocasie ook de twee
predikanten de Heeren Volkers en Jansen daar
uijt geholpen en heb dus mijn waardste pand op
gisteren den 29 van God wederom gekregen."
In deze alinea schreef Maria aan haar vrien
din dat zij niet rechtstreeks naar haar huis in
Vlissingen durfde te gaan. Was ze er nog niet
aan toe om haar kinderen te vertellen dat ze
Afb. 11. Model van een Nederlandse poon, collectie Binnen-
schiffahrtsmuseum Duisburg. Het raampje achteraan geeft
de plaats aan van het paviljoen.
39
De Waterschans 1 - 2018