Galerijen, gangen en fougassen.
Archeologisch onderzoek naar de
vestingwerken onder de Zuidoostsingel.
Marco Vermunt
Jaarlijks worden er rondom de binnenstad resten van de vestingwerken uit de achttiende eeuw
teruggevonden. Soms kleine stukjes, soms hele grote onderdelen. Het meesterwerk van Menno
van Coehoorn lijkt voor ons geen geheimen meer te hebben. Maar twee opgravingen aan de zuid
oostzijde van de stad leverden toch een paar nieuwe verrassingen op. Het gaat om het voormalige
rangeerterrein aan de Zuidoostsingel en de oude busremise tegenover het treinstation.
Gangen onder het rangeerterrein
Op het voormalige rangeerterrein is de bouw
van de nieuwe meldkamer van de politie intus
sen begonnen. Al in 2015 en 2016 werd er arche
ologisch onderzoek gedaan. Uit de kaarten van
de vesting, met name het Plan van d'onderaardse
werken der Fortificatiën van Bergen op den Zoom
uit 1751, dat zich in het Nationaal Archief be
vindt, kon worden opgemaakt dat er op het ter
rein twee onderaardse gangen waren, onderde
len van het systeem van de zogenaamde tegen-
mijngangen.1 Dit was een stelsel van gemetselde
gangen onder het glacis van de vesting, bedoeld
om de aanvalsloopgraven van de vijand te onder
mijnen en aan te vallen. Eén mijngang lag pre
cies op de voorspelde plaats, twee meter diep
achter het pand Zuidoostsingel 23 (de oude
dansschool van Jordans) en was nog helemaal
intact. Hij had een bakstenen overwelving en
was inwendig 90 centimeter breed en 1,25 me
ter hoog, net genoeg om er gehurkt doorheen
te kruipen. Aan de buitenzijde was er een zadel
dak op gemetseld dat de gronddruk zijwaarts
afvoerde. Van binnen had de gang kleine nissen
en verticale spleten. Door de nissen, amorcen
genoemd, uit te breken konden de sappeurs
loodrecht op de stenen gang korte, met hout
gestutte gangetjes naar de loopgraaf uitgra
ven, waar de mineurs springladingen plaatsten
en van een afstand met een lont ontstaken. De
spleten in de gang dienden om tijdelijke schot
ten te plaatsen (het zogenaamde opstoppen)
waardoor de druk van de explosie niet terug in
de gang zou komen. Zo werd het aanvalswerk
van de vijand bemoeilijkt en letterlijk onder
mijnd. Op een tekening in het Nationaal Archief
is met cirkeltjes aangeduid hoeveel van deze la
dingen tijdens het beleg van 1747 tot ontploffing
zijn gebracht (afbeelding 1).2 Van beide zijden
waren dat ruim zeventig mijnen. De gevonden
gang was echter volkomen intact, vertoonde
geen reparaties en was derhalve nooit gebruikt.
Dit klopt ook met het bovengenoemde kaartje
met de bomkraters: de hevigste strijd had zich
verder naar het zuiden afgespeeld, tussen de
bastions Pucelle en Coehoorn, thans Plein 13,
tussen de Rabobank en de Antwerpsestraat.
Interessant detail is dat de gang al eens eerder
was gevonden. In 1989 stuitten grondwerkers
bij toeval op dezelfde gang tijdens de bouw van
het GGD-gebouw aan de overkant van de Zuid
oostsingel. De gang werd toen gefotografeerd
en daarna werd er een betonnen funderingspaal
dwars door het gewelf geramd. Om die reden
kon er nu vanuit het rangeerterrein maar 58
meter door de gang gekropen worden, onder de
weg door, tot aan de paal. Het was niet meer
mogelijk om de paal te passeren, omdat er in
1989 ook aardig wat beton was gemorst. De to
tale lengte van de gang was volgens de tekening
110 meter en hij lag precies onder het lunet
Friesland. De gang eindigde op de kruising van
de Hermusstraat en de Burgemeester Huls
hofstraat, waar op de foto's van 1989 een blok
kade van zand zichtbaar is. Op dat punt sloot de
gang aan op de grote galerij, ofwel de galerie
majeure. De galerij was een 2,2 kilometer lange
zigzag lopende onderaardse gang van het Geer-
truidaplein tot aan de Lange Parkstraat, van
waaruit alle drieëntwintig tegenmijngangen be
reikbaar waren.3
De Waterschans 2 - 2018
52