een museum. Het bestuur wilde graag huisves
ting in een historisch pand. De blik viel daarbij
achtereenvolgens op een zijvleugel van het
Stadhuis, op de Gevangenpoort en op de voor
malige Botermarkt in de Nieuwstraat. Het Stad
huis viel al snel af en in het bestuur heerste
een scherpe tweedeling tussen voor- en tegen
standers van huisvesting in de Gevangenpoort.
De tegenstanders wonnen het pleit.17 De keuze
viel tenslotte op het pand Nieuwstraat 5.18 Het
bestuur verzocht het gemeentebestuur om dit
pand ter beschikking te stellen en de gemeen
teraad gaf het pand in bruikleen, tegen een
vergoeding van 1 per jaar (thans 7)19. Na de
nodige werkzaamheden werd het museum eind
1920 opengesteld.
Hoewel regelmatig vanuit de bevolking histori
sche voorwerpen werden gedoneerd, bleef de
inventaris bescheiden. In een inventarislijst van
rond 1925 werden 125 voorwerpen beschreven,
exclusief boeken, prenten en archivalia.20
De huisvesting in de Nieuwstraat beviel kenne
lijk niet zo goed en toen enkele jaren later, na
de bouw van het nieuwe politiebureau, de Ge
vangenpoort vrij kwam stelde de Directeur van
Gemeentewerken voor om deze ter beschikking
te stellen voor de huisvesting van het museum.
Na het nodige gesteggel over benodigde aan
passingen en het dragen van de kosten daarvan
(waarbij "het Markiezaat" van de gelegenheid
gebruik maakte om subsidie in de exploitatie
kosten te vragen) werd er een akkoord bereikt.
De gemeenteraad stemde in met het aanpas
sen van de Gevangenpoort alsmede besloot hij
de inventaris daarvan om niet over te nemen
en voorts een jaarlijkse subsidie van 200 te
verlenen. Met "het Markiezaat" werd bovendien
een overeenkomst gesloten ten aanzien van het
beheer van het museum en van de verzameling.
Het beheer berustte bij het dagelijks bestuur
van "het Markiezaat", ten tijde van deze over
dracht bestaande uit de heren Juten, Bevin en
Van de Laarschot.21 Aan de beheerder werd een
gemeentelijk gedelegeerde toegevoegd, in casu
gemeentearchivaris C.J.F. Slootmans.22
De eigendom van de collectie werd bij deze
overeenkomst overgedragen aan de gemeente.
Burgemeester P.A.F. Blom verrichtte op 31
maart 1932 de opening van wat verder door het
leven zou gaan als het Gemeentemuseum.
De financiële situatie van het museum vormde
een groot probleem. De exploitatie vergde jaar
lijks 1.000 en de gemeentelijke subsidie aan
het eigen museum (dat door vrijwilligers werd
bemand) bedroeg vanaf 1932 jaarlijks slechts
200. Particuliere giften van leden en met name
van bestuursleden hielden het museum finan
cieel overeind.23 Het beheer van het museum
en de publieksbegeleiding werden verricht door
(onbezoldigde) leden van "het Markiezaat". Die
hielden daardoor geen tijd over om te werken
aan inventarisatie en documentatie van de
voorwerpen van het museum. De gemeente
was de lachende derde. Voor weinig gemeen
schapsgeld werd er door "het Markiezaat" een
collectie opgebouwd, beheerd en tentoonge
steld. Bij gelegenheid van het vijfjarig bestaan
van het Gemeentemuseum werd een receptie
georganiseerd. Daarbij werden aan de heer
Juten, als blijk van waardering, ten behoeve
van het museum een achttiende-eeuws houten
Christoffelbeeld en een gesneden orgelstuk
met de voorstelling van Sint Caecilia aange
boden. De organisatie van de bijeenkomst in
1937 ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan
van het gemeentelijk museum bleek later een
van de laatste activiteiten van "het Markiezaat".
Het dagelijks bestuur, bijgestaan door de ge
meentelijk gedelegeerde, had zich in die eerste
jaren vooral gericht op het leiding geven aan het
museum en aan het beheer daarvan. Vervolgens
werden vanwege de oorlogsdreiging de activi
teiten van het Gemeentemuseum beperkt, ook
omdat leden van het dagelijks bestuur van het
museum werden gemobiliseerd. Bij het uitbre
ken van de Tweede Wereldoorlog werden meer
dere voorwerpen die het museum in buikleen
had, teruggegeven aan de eigenaars, zoals veel
tinnen voorwerpen die in een tentoonstelling wa
ren geëxposeerd. Niet alleen viel er nu voor het
museum weinig meer te doen, maar vooral de
omstandigheid dat twee bestuursleden deel uit
maakten van het verzet in Bergen op Zoom was
mogelijk ook geen stimulans om het museum
open te houden.24 Het museum sloot de deuren.
De maatregelen die door de bezetters werden
afgekondigd beperkten ook de geestelijke en fy
sieke bewegingsvrijheid waardoor activiteiten als
lezingen of excursies eveneens wegvielen.
Tijdens de oorlogsjaren leidde "het Markiezaat"
als vereniging dus een slapend bestaan. Con
tributie werd niet geïnd waarmee feitelijk de fi
nanciële basis ontbrak om vanuit de vereniging
13
De Waterschans 1 - 2019