Masken Eilers Hey ze uitbesteed moest worden aan thuiswerkers. Deze kregen de grondstoffen en benodigde ge reedschappen mee naar huis en droegen hun steentje bij aan de productie. Van november tot carnaval hadden mannen, vrouwen en kinderen er hun handen vol aan. In een rapport van Ed mund Kühn wordt vermeld dat het werk in één (en later in twee) kamers, in de keuken of in de woonkamer werd gedaan.12 De kant en klare maskers werden daarna weer bij het productie bedrijf afgeleverd. Bij de koppenproductie ging men als volgt te werk. Eerst werden de koppen gemodelleerd in klei. Daarna werden er gipsmallen van ge maakt. Er waren twee soorten mallen: een mal voor het positief plakken ("opleggen") en een mal voor het negatief plakken ("invoegen"). Eilers Mey en Heintz Kühn werkten ieder met eigen modelmakers; ambachtslieden die als ware kunstenaars gezien kunnen worden.13 Vooral in het boetseren van gelaatsexpressies waren zij begaafd. Vanuit de basismallen kon een groot aantal koppen worden vervaardigd. Laag voor laag werden kleine stukjes papier met lijm op of in de mal aangebracht. Als de koppen droog waren, werden ogen, mond en neusgaten eruit gehaald. Daarna konden ze worden geschilderd.14 In de vorige eeuw waren de leefomstandighe den door het thuiswerk verre van ideaaL. Vaak werkte, woonde en sliep men in één kamer. Men was ook zelf verantwoordelijk voor het uit te voeren werk. Daar waren vele ongemakken en risico's aan verbonden: onbeperkte arbeidstijd, ongezonde verfluchten, kinderarbeid, en onver zekerd werken. Ook de lonen waren laag. Omdat het moeilijk was te controleren hoeveel tijd aan de productie werd besteed werkte men niet voor een uurloon maar tegen een bepaalde vergoe ding per afgeleverd product (stukloon). Het inko men van de thuiswerker was zo laag dat hij, zelfs na keihard te hebben doorgewerkt, nog onvol doende in zijn levensonderhoud kon voorzien. Wegens het ontbreken van voortstuwingssyste men (stoommachines of waterkracht) bleef het masker-maken tot 1914 handwerk. De mecha nisatie van de maskerproductie in Manebach werd pas ingevoerd aan het einde van de Eerste Wereldoorlog (zie noot12). Geholpen door het economische herstel na 1918 in de nieuw-opge- richte Duitse Republiek en door het aanleggen van wegen konden de maskerfabrieken in Mane bach zich langzaam maar zeker weer ontwik kelen. Na de Eerste Wereldoorlog Na vijf jaar oorlog was er behoefte aan amuse ment. De vraag daarnaar werd nog versterkt door alle tumult dat de enorme inflatie met zich bracht. Zo was het bestaan van deze industrie veiliggesteld. Eilers Mey ging een samen werking aan met de Berlijnse kunstenaars Heï(Vu Kühn und Pa pier la tern en Msnfibsch j nm» Afb. 11. Banes Corrantes op Vastenavond in Verviers. Folklore Cote d'Or nummer 153, tweede reeks, uitgegeven door Cote d'Or, datum onbekend. Waarschijnlijk zijn deze koppen in 1930 gekocht door het toenmalige Bergse carnavalscomité Tot Ons Genoegen. ThÜTlngaf MaskenFabrlk Afb. 12. Manebach kende twee elkaar beconcurrerende mas- kerfabrieken: Eilers Mey (1832-19711 en Heintz Kühn (1859-19601. Afgebeeld zijn een advertentie uit 1931 en een briefhoofd uit 1929, collectie Monika Meyer. £iét Mfrix ta Lr FrWrihJ De Waterschans 1 - 2019 58

Periodieken

De Waterschans | 2019 | | pagina 58