Van de laatsten verwachtte hij dat ze vier keer
per week de mis bijwoonden en vijf maal het
Pater Noster en Ave Maria zouden bidden - dit
ten behoeve van de stichter en zijn opvolgers
als heren en vrouwen van Bergen. Naast het
bidden voor de zielen van de familie van Bergen,
werd van de bewoners ook verwacht dat ze voor
de zieken in de kleine ziekenboeg van de instel
ling [baaierd] zouden zorgen. De stichtingsbrief
vertelt niet wat de mannen overdag zouden
doen - behalve het bijwonen van de mis en het
bidden - alleen dat ze in de winter om zes uur
in het Sint-Janshuis teruggekeerd moesten zijn,
en om acht uur in de zomer.5
Jan III creëerde dus niet alleen een bejaarden
tehuis waar zijn voormalige werknemers hun
laatste jaren konden doorbrengen, maar ook
een religieuze instelling waar regelmatig ge
beden werd voor het zielenheil van zijn familie.
En dat werd blijkbaar ook gedaan: omstreeks
1560, toen de bewoners van het Sint-Janshuis
aan de kleinzoon van Jan III, markies Jan IV
van Glymes [1528-1567, belening 1541] vroegen
om meer financiële steun, wezen de bejaarden
erop dat ze bijna dagelijks in de kapel te vinden
waren van het Sint-Janshuis "altijd biddend
voor de overledene, de heer Jan van Bergen, en
degenen die nog in leven zijn, de heer markies
van Bergen en zijn vrouw".6 De instelling moet
daarom worden beschouwd als een combinatie
van een religieuze stichting waar voormalige
werknemers een vroom leven leidden, en een
sociale organisatie waar voor oudere mannen
werd gezorgd.
De elf ouderen hadden ieder een eigen kamer
en ontvingen eten en drinken en kleding. Op
kerkelijke feestdagen werden ze bovendien
getrakteerd op een stuk vlees en wijn. Deson
danks was het leven in het Sint-Janshuis geen
vetpot: toen de barbier Pieter Bruegel in 1553
1554 een kamer betrok, bedong hij een dubbel
rantsoen, naar eigen zeggen omdat hij "op een
enkel rantsoen niet naar zijn stand zou kunnen
leven".7 Het is veelzeggend dat een oud-barbier
- toch niet het meest prestigieuze beroep - zich
te goed voelde voor de dagelijkse kost die werd
opgediend in het bejaardentehuis. Voor een
dubbele portie moest natuurlijk wel betaald
worden: Bruegel overhandigde een waardepa
pier dat zeven Karolusgulden per jaar opbracht
aan het Sint-Janshuis.
In het Sint-Janshuis trof Bruegel andere gepen
sioneerden die hadden gediend aan het mark
graaflijke hof. De markies had een omvangrijke
hofhouding: tientallen mannen en vrouwen
zorgden voor de Glymesen en de hooggeplaatste
gasten die zij regelmatig ontvingen. Het aantal
hovelingen is niet bekend, maar vergelijkbare
hoven, zoals dat van Willem van Oranje, had
den meer dan honderd personeelsleden. Onder
de gepensioneerden in het Sint-Janshuis tref
fen we onder meer een kamerheer: een zekere
kreupele Hansje, die tijdens zijn werkzaam leven
de dochters van markiezin Jacqueline van Croy
had gediend. Een ander was lakei geweest,
weer een ander palfrenier.8 Ene Pierre wordt
vermeld als klokman - verantwoordelijk voor
het wekken van de hovelingen - en Arnold als
de oude poortwachter, terwijl de pensionado
Melchior hellebaardier was geweest. Daarnaast
treffen we ook kunstenaars aan: het Markiezen
hof was één van de meest prominente renais-
iO/r Tbffr ftraef
Afb. 2. Het Sint-Janshuis (S. lans Capeij op de hoek van de
Sint Geertruydenstraat of Bruinevisstraat. Detail van de plat
tegrond van Bergen op Zoom in: Georg Braun en Frans
Hogenberg, Civitates Orbis Terrarum Ill, Keulen 1581, pp.
15-16. Collectie Bart van Eekelen.
De Waterschans 2 - 2019
72