ziekenhuis en ineens kwam mijn moeder niet meer. Vertellen deden ze niet veel, want ik was nog erg jong. Mijn grootmoeder, de moeder van mijn moeder, die kwam wel. Die zei: "Mama heeft haar voet verstuikt en kan niet lopen". Nou, dat geloof je dan als kind zijnde. Maar het heeft niet lang geduurd, een dag of vier vijf." Het verblijf in het Markiezenhof We pakken het verslag van Jo Venhuizen weer op. Het was inmiddels donderdag 5 oktober. "'s Nachts was er nog een vrouw die aldoor maar lag te zeuren over dat licht. Ze kon maar niet slapen, dat was ze niet gewoon. En de Bergse [vrouwen] deden het uit om haar te plagen enz. enz. Dan weer een andere vrouw die helemaal niet op d'r mondje gevallen was, er weer tegen in van "je bent net zo'n klein kind en flauw", enz. Op het Markiezenhof hadden ze heel de nacht licht, terwijl ze bij ons thuis en bij alle mensen maar stroom hebben van 5 uur tot 11. Dat was wel goed, want s' nachts bonsden we verschil lende malen op de deur om naar de WC te mogen. Het was verschrikkelijk lastig om met zovelen in zo'n klein lokaal te huizen en vooral slapen. Er is verschillende malen op m'n hoofd getrapt en dan kreeg je hier dan daar weer een schop. We hebben toch nog plezier gehad. Cor- rie van Ginneken was steeds bij ons en we heb ben ons toch wel door de uren, die lange uren heen gewrongen. Als we opstonden gingen we om 7 uur naar bui ten. Gauw kwam Julia Daalmans ons vertellen dat ze een kraantje gevonden had om je wat op te frissen, dat was een geluk. Want ongewassen s' morgens valt heus niet mee. Wij ernaar toe en met m'n handen heb ik me wat gewassen en dan met de zakdoek afdrogen, dat ging wel. Julia had een witte zakdoek en er was een hoek uitgescheurd. Later vertelde ze me dat ze er een stuk afgescheurd had bij wijze van closet papier, bij gebrek daarvan natuurlijk. 't Was heus niet of dat je bij je moeder thuis was hoor. On geveer de hele dag hadden we onze mantel aan omdat het anders te koud was. Kachel was een grote luxe voor ons, die hadden we niet. Ja, toch wel maar hij brandde niet. Dat was zoveel als [een] papiermand. Toen we weer opgesloten waren (we mochten hoogstens 10 minuten buiten) vertelden de vrouwen dat hun mannen die ook vast zaten hun eten meegegeven hadden. De ondergrondse vereniging en ook vele mensen van de stad had den veel over de poort gegooid, zoals Ligakoe ken, Sanovite, besmeerde boterhammen en ook ingemaakte mosselen, peperkoek en een eind worst. We leden niks meer, koffie kregen we fijn van de wacht. Dat mochten ze ook niet geven van de Feldgendarmerie, maar die waren eerlijk gezegd erg goed voor ons. Een mof is maar een mof, maar toch zonder hun hadden we heel veel honger en dorst geleden. Want ook dat over gooien van eten lieten ze toe alhoewel ze er zelf bijstonden. Ook het zogenaamde bezoek ontvangen wilden ze niet verbieden. Dat ging zo. De vader of an dere familieleden stonden soms uren te wach ten aan de andere zijde van de poort. Als we dan even vrij waren dan liepen we naar de poort en keken door een spleet of we niemand bekend zagen. Dan kwamen er dikwijls traantjes. Ook werden zodoende de vorderingen van de oorlog doorgegeven. De manlijke gevangenen gooiden soms briefjes door een openstaand raam van boven en daar stond dan op b.v. de Engelsen [Canadezen] zitten al vooraan in Hoogerheide. Daarna werden ze weer gauw verbrand. Afb. 12. Een van de vermoedelijke lokalen onder de Grote Galerij waar de gijzelaars werden vastgehouden. Het is niet bekend of hier de mannen of de vrouwen zaten. Het is het meest westelijke lokaal, vlakbij de toren. Links het raam naar de Grote Binnenplaats dat aan de bovenkant opengeschoven kon worden. Foto Monumentenzorg, 1 mei 1959, collectie WBA. 151 De Waterschans 3 - 2019

Periodieken

De Waterschans | 2019 | | pagina 39