allen ziek werden. Hij vertelde het ons, maar of het iets uit zou halen wist hij niet. Dien dag kregen we 's middags ook erwtensoep, echt dikke soldatensoep met stukjes vlees, en ook pap. Een soort macaronipap. Van wie we die hadden weet ik niet, maar de wacht bracht ze binnen. Hij zei: "Als de gendarmerie komt dan alles vlug weg doen". Want als ze het merkten dat de wacht daarvoor zorgde dan werden ze doodgeschoten. Doodschieten was iets van niet bij die schoften! 's Avonds kregen we nog een soort pap, die smaakte niet lekker vond ik. Dat was spaghetti zeiden ze. Maar nu hadden we ook volop eten van de mensen van de stad, dus werden we al kieskeurig. Ook kregen we koffie van de wacht. Sommige vrouwen zeiden: "We hebben het haast nog beter als thuis". Er werd toch nog dikwijls gedacht om thuis en ook verschillende traantjes gelaten. Als je eens bedenkt dat er een moeder bij was van 12 kin deren, ook een toekomstige moeder, daar is het toch wel hard voor. We hebben nog wat moppen verteld, ook nog gekaart met twee stokken door elkaar en waar nog niks van te maken was en een leesboek hadden we. Ik wist niet dat niks doen zo vervelend was. Wat is een dag zo toch lang, iedere minuut duurt wel een uur. 's Avonds maar weer om half tien naar bed en de volgen de dag eruit. Na 2 uur sliep je toch niet meer." Mevrouw Van Ginneken had niet zulke goede herinneringen aan het slapen op de strozakken op de grond. "Ik weet dat ik naast een mevrouw lag en die deed niks als krabben. Dat weet ik nog. Want toen wij naderhand thuiskwamen, had ik nog vreselijke jeuk. Ik weet niet of mijn zus dat ook had. Mijn vader deed ook het zie- kenvervoer, dus die was goed thuis in het ABG. Dus die nam ons mee naar het ABG. Een paar van onze kinderen waren ook al besmet met, hoe heet het ook alweer, schurft. Het had een mooiere naam, maar het was wel schurft. Dat had een van die mensen bij zich natuurlijk en daar lag ik naast. Ik zie ze nog zo voor me. Ik vond het zo verschrikkelijk dat we naderhand naar de nonnekes moesten in het ABG en daar werden we helemaal ingesmeerd." Weer vrij! De laatste regels van het verslag van Jo Venhui zen luiden als volgt: "De volgende dag brachten de soldaten brood binnen met verschillende pakjes boter. Dat was welkom. Ook zagen we schuin tegenover ons door het raam drie jongens zitten van de SS geloof ik. Daar gingen twee meisjes naartoe die met de fiets binnen waren gekomen, waar schijnlijk familieleden. Toen ze er vandaan kwa men schreiden ze en reden weer weg. Het is nu al enige weken verder dat ik dit nu schrijf dus precies kan ik Het verslag van Jo stopt abrupt. Het is niet bekend waarom. Jo schreef in haar schrift op 14 september 1947: "Bovenstaande is geschreven ongeveer half no vember 1945. Dus net na de bevrijding". Dat moet 1944 zijn; Huijbergen werd namelijk bevrijd op 24 oktober 1944. In 2018 vulde Mien Venhuizen het verslag van haar zus aan met haar herinneringen van de dag dat de gijzelaars vrijkwamen. "De grote poort gaat open, we zien geen Duit sers meer, opeens staan we op straat, heel vreemd. Mensen die op straat lopen kijken ons aan, die weten ook van niets natuurlijk. De fa milie Daalmans heeft ook al lang de beschie tingen gehoord in de verte in de bossen rondom Bergen op Zoom. Ze stellen voor om met hun mee te gaan tot we weer naar huis kunnen [naar Huijbergen]. Jo en ik vinden dat prachtig natuurlijk. Iedereen wil zo vlug mogelijk naar huis, niemand neemt afscheid." Afb. 13. Mien en Jo Venhuizen in 2016, foto collectie mevrouw Wijers-Venhuizen. 153 De Waterschans 3 - 2019

Periodieken

De Waterschans | 2019 | | pagina 41