Anton van Duinkerken:
peetoom van de Bergse Vastenavond1
Q DUINKERKEN
-
VERDEDIGING
VAN
Pieter Huijgens
In 1928 schreef Anton van Duinkerken als jonge letterkundige Verdediging van carnaval, een cul
tuurhistorisch pleidooi waarin hij het bestaansrecht van carnaval als volksfeest verdedigde. Het
werk werd gepubliceerd in het heetst van de strijd: de kerkelijke (en ook sommige wereldlijke)
autoriteiten meenden dat carnaval de slechte zeden zou bevorderen en wilden het feest aan ban
den leggen. Van Duinkerkens essay had destijds dan ook een hoge actuele waarde. Maar ook in
de periode na de Tweede Wereldoorlog bleek het werk in Bergen op Zoom nog niet aan waarde te
hebben ingeboet. In 1946 wapenden de oprichters van Stichting Vastenavend zich onder andere
met Van Duinkerkens argumenten om de vastenavondviering opnieuw doorgang te laten vinden
en richting te geven. Dit leidde ertoe dat in latere jaren, toen er geen noodzaak tot verdediging
meer was, Van Duinkerken regelmatig met veel eer in zijn geboortestad Bergen op Zoom is bin
nengehaald om deel te nemen aan de vastenavondviering. Dit artikel is ontstaan uit onderzoek
naar bronnen in het archief van Stichting Vastenavend en het Anton van Duinkerkenarchief in het
Literatuurmuseum in Den Haag. Het zal Van Duinkerkens invloed op de Bergse vastenavond en zijn
bijdrage eraan reconstrueren, beginnend bij de totstandkoming van zijn Verdediging van carnaval.
Daarna zal het zijn rol in de naoorlogse vastenavondviering beschrijven. (afbeelding 1).
Een verdediging 'geschreven tussen een
two-step en een as-kruis' (1928)
In 1928 vierde Anton van Duinkerken (pseudo
niem van W.J.M.A. Asselbergs, 1903-1968) voor
het eerst in zijn leven carnaval. Hij was toen net
25 en voelde zich aanvankelijk wat onwennig:
'Nooit van mijn leven had ik een carnavalspak
gedragen. Ik voelde mij achter het masker be
dremmeld. Bovendien kon ik niet dansen.'2
Erg vreemd is dat niet, omdat hij tot dan toe aan
het klein- en later grootseminarie van het bis
dom Breda had gestudeerd om priester te wor
den. Al op zijn negende had hij zijn ouderlijk huis
in de Sint-Josephstraat in Bergen op Zoom ver
laten om zijn verdere jeugd door te brengen in de
mannenwereld van de seminaria. Wereldse vro
lijkheid en uitspattingen als carnaval waren voor
hem daarom ongepast. In 1928 was het echter
anders: eerder had Van Duinkerken, gedwongen
door een tweestrijd tussen zijn priesterroeping
en literaire ambities, gekozen voor de laatste en
was begonnen aan een toekomst als letterkun
dige.3 Hij was weer ingetrokken bij zijn ouders in
Bergen op Zoom (die inmiddels verhuisd waren
naar de Lievevrouwestraat) en leefde nu een an
der, vrijer leven: hij dichtte, las en schreef veel.
Hij had omgang met jongens en (anders dan op
het seminarie) meisjes van zijn eigen leeftijd.
ANTON t
k
VAN
DE GEMEENSCHAP UTREC 1
Afb. 1. Anton van Duinkerken, Verdediging van carnaval.
Uitgegeven door De Gemeenschap, Utrecht 1928.
De Waterschans 1 - 2020
12