Hij ging dansen en bezocht de bioscoop met het
meisje dat later zijn vrouw zou worden.
Een jaar eerder had hij ziek in bed het feest on
verschillig aan zich voorbij laten gaan; het geluid
van de Lievevrouwestraat drong toen 'hinderlijk'
zijn kamer binnen.4 Hoe anders was het in 1928:
verkleed en gemaskerd ging hij met zijn broers
op stap naar een bal in sociëteitsgebouw Thalia.
Deze avond en de dagen die er tot aswoensdag
op volgden beschouwde Van Duinkerken zelf als
scharnierpunt in zijn leven: voor het eerst in zijn
leven hoste, dweilde en danste hij, dronk cham
pagne en liet zich opnemen in een 'golf van
beweging'.5 Toen hij zaterdagavond thuiskwam,
zijn carnavalspak over de stoel gooide en zich
aan het schrijven van de Verdediging van carnaval
zette, was dit schrijven niet alleen als apologie
voor het volksfeest bedoeld. Het was tegelijker
tijd het afwerpen van zijn (seminarie)verleden.
Zelf schreef hij daarover: 'Het besef, dat ik hierin
het kinderlijke van mij afwierp, leefde sterk in
mij. Ik schreef het vooral als een zelfbevrij
ding uit de ethische overspannenheid van mijn
jeugd.'6 De Verdediging mag daarom ook be
schouwd worden als onderdeel van een 'coming-
of-age' verhaal van Van Duinkerken zelf.
De totstandkoming van de Verdediging wordt
door Van Duinkerken omschreven als een roes
van arbeid. Naar eigen zeggen stond hij alleen
van zijn werktafel op om zich opnieuw in de roes
van het feest te begeven en nooit meer zou hij
zo onafgebroken ergens aan schrijven. 'Mij had
een woeste vervoering te pakken.'7 's Ochtends
ging hij naar de kerk, 's avonds naar een bal en
's nachts schreef hij door tot het werkje op as
woensdag klaar was: 'dat kleine boek, geschre
ven tussen een two-step en een as-kruis [,..]'8
Niettemin staat vast dat Van Duinkerken zich al
ruim vóór deze 'roes' bezighield met carnaval
als onderwerp van studie. Zo had hij namelijk al
een jaar eerder het gedicht Vastenavond gepu
bliceerd en verscheen er van zijn hand een ar
tikel over de Franse dichter en vagebond Fran
cois Villon (1431-1463) in Boekzaal der geheele
wereld.9 Het gedicht nam hij op in de Verdediging
en ook het stuk over Villon werd erin verwerkt.
Het resultaat van zijn nachtelijke schrijfwoede
was een vurig pleidooi voor het bestaansrecht
van carnaval. Dit baseerde hij op een cultuur
historische verhandeling, waarmee hij liet zien
dat carnaval als lentefeest niets nieuws is:
verschillende culturen hebben het in alle tij
den en op verschillende plekken in de wereld
op hun eigen manier gevierd: 'Het is een feest
dat nimmer kan vergaan dan met de mens.'10
Volgens Van Duinkerken heeft de kerk het len
tefeest gekerstend en er een feest ter ere van
het eeuwige leven van gemaakt. Carnaval is
daarbij een gemeenschapsfeest, waarbij het
verkleden symbool staat voor vervreemding van
zichzelf: 'Het masker verschuilt het individuele
De man achter het masker gaf zijn volledig
heid prijs, hij bekent zichzelve niet te volstaan.
Hij wordt een deel. Door de omhulling van zijn
gelaat manifesteert hij verloren te willen lo
pen onder allen. Hij zoekt gelijk de anderen
te zijn. De man achter het masker is een ge
meenschapsmens.'11 Na in ras tempo door de
geschiedenis te zijn gegaan komt het boekje in
het laatste deel aan bij de werkelijke verdedi
ging van het feest. Van Duinkerken stelt daarin
de toenmalige problematiek rond carnaval aan
de kaak: het zou zedeloosheid en buitensporig
heden als dronkenschap en steekpartijen tot
gevolg hebben. Van Duinkerken zegt daarover:
'Met juist dezelfde logika valt vol te houden, dat
de Nederlandse Staatsspoor verwerpelik is,
omdat zij noodzakelik meebrengt, dat sommige
treinen te laat arriveren.'12
In de discussie over het afschaffen van carnaval
werd de Verdediging snel opgemerkt en bespro
ken. Verschillende dagbladen en periodieken
besteedden er uitgebreid aandacht aan. De re
acties liepen sterk uiteen. Medestanders meen
den dat 'Alle ontwikkelden dit schitterende
pleidooi niet ongelezen [zouden] mogen laten'.13
Tegenstanders vonden Van Duinkerken weinig
overtuigend in de Verdediging. Zo meenden ze
dat Van Duinkerken slechts in 'beweringen'
sprak, kon men inmiddels het hele jaar door
ontspanning vinden en was er met het verdwij
nen van het vasten ook geen reden voor een
carnavalsviering meer.14 Na een moord tijdens
de carnavalsviering in 's-Hertogenbosch zagen
zij in de Verdediging bovendien een aanleiding
om de afschaffing van carnaval goed op de
kaart te zetten. In Maastricht ging de kerk nog
een stap verder: daar verbood de deken de ver
koop van het werk, terwijl het elders in Limburg
uitsluitend clandestien werd verkocht.15
13
De Waterschans 1 - 2020