soon zelf. Tegenover deze winterfeesten stelt
hij, hoewel het vaak in dezelfde periode valt,
vastenavond als lentefeest. De kenmerken zijn
er het tegenovergestelde: voedsel is er in over
vloed en vaak in de vorm van een smulpartij.
Het gezelschap is niet besloten; men voelt een
drang naar buiten te gaan, te gaan 'dweilen',
zich te laten 'meeslepen en meegesleept wor
den'. Verkleding wordt bij het vastenavondfeest
een overheersend kenmerk, maar is niet zin-
dragend. Het is verwisselbaar en de onherken
baarheid is hoofdzaak. Waar de winterfeesten
gekenmerkt worden door geborgenheid tijdens
de overwintering, viert vastenavond het ople
ven van de natuur, de lente: 'Wij treden buiten
onszelf om in het geheel, waarvan wij deel uit
maken, onszelf te verliezen en te hervinden'.
Hiermee duidt Van Duinkerken aan dat het len
tefeest de mens in een groter geheel, het leven,
betrekt.37 (afbeelding 5)
Het verslag in de Vastenavendkrant in 1957 be
schrijft de toehoorders na afloop van deze toe
spraak: 'Me zaten ademloos te Luistre/mè glans
Afb. 6. Met een 'zuidwester van sameet' in 1958 (Stichting
Vastenavend, fotograaf onbekend).
in 't oog en vreugd in 't art./en toen Toon mè
praten opiew,/wier mè warm applaus gestart.'38
Voor Van Duinkerken zelf moet het belang van
deze toespraak ook verder hebben gereikt dan
aLLeen de toehoorders bij deze zitting: in 1962
publiceerde hij zijn Verzamelde geschriften en
nam deze toespraak er onder de titeL Zin van
Carnaval aLs vierde hoofdstuk van zijn Verdedi
ging in op.
In 1958, twee jaar na deze toespraak bij de
boerenmaaLtijd, nam Kees Becht afscheid aLs
NiLLes I, de eerste naoorLogse prins. Ook nu Liet
de krabbengeneraaL van zich horen. In de Vas
tenavendkrant van dat jaar schreef hij Afscheid
van de Prins, waarin hij Becht huLdigde voor zijn
inzet bij het Laten herrijzen van de vastenavond
na de oorLog en om de toewijding waarmee hij
daarna jarenLang prins was: 'Nu uw zon on
dergaat, wordt onze Lucht rood van verdriet.
Er is avondrood en er is morgenrood. Ze Lijken
aLtijd een beetje op eLkaar. Dit is het enige wat
ons kan troosten. Kees, harteLijk dank van aLLe
Krabben.'39 Ook dit jaar sprak hij weer bij de
boerenmaaLtijd. (afbeelding 6)
Zijn toespraak van dat jaar is niet bewaard ge
bLeven, maar ook nu was zijn optreden indruk
wekkend. Het dagbLad De Tijd beschreef op 18
februari 1958 zijn aanwezigheid aLs voLgt:
en wij mogen ook de hooggeleerde Asselbergs
noemen, Anton van Duinkerken zèlf, kampioen van
het feest, Bergenaar en admiraal der Krabben, zijn
verschijning steeds imposanter, gedekt als hij gaat
met een Zuidwester van sameet, een kruising tus
sen Jean Bart [zeventiende-eeuwse zeevaarder uit
Duinkerke, PH] en een Bourgondische prelaat. Zijn
rede aan de Boerenmaaltijd onderstreepte nog weer
eens de stijl, die het feest te Bergen in zo bijzondere
mate bezit en die het een Minister Witte40 mogelijk
maakt onopvallend aan te zitten, met pet en boeren
kiel.'41
In de jaren daarna ontving Van Duinkerken aLs
ridder in de Gouden Krab meermaaLs een uit
nodiging om aanwezig te zijn bij de ontvangst
van prins Wannes I (Jan van GieLs) en de boe
renmaaLtijd. In de jaren 1959 en 1961 moest hij
verstek Laten gaan en antwoordde het te druk te
hebben met 'onverpLaatsbare verpLichtingen'.42
Een voLgende uitnodiging ontving Van Duinker
ken in 1962:
De Waterschans 1 - 2020
20