van ongeveer twintig kilometer, 's Morgens was
het een beetje fris en mistig, maar rond tien
uur kwam de zon erdoor en werd het drukkend
zwaar weer. De eerste tien kilometer ging het
nog wel, maar toen begon het. Er waren van de
plusminus 2500 soldaten die uit Tiel vertrok
ken reeds vele uitvallers. Die zouden later met
auto's worden opgehaald. Onderweg werden
we door de bewoners van de Betuwe bevoor
raad. Ze stonden langs de weg met hoofdza
kelijk karnemelk, maar de tocht was zo zwaar
dat ook de melk en water niet veel hielpen. Wij
waren met een groepje van acht a tien man met
een sergeant. Ook wij stonden op het punt uit
te vallen, maar elkaar moed insprekende wis
ten we de tocht tot een goed einde te brengen.
Op een van de laatste rustpunten viel ik in een
diepe slaap van vermoeidheid. Lang kon het
niet geduurd hebben want daartoe was geen
tijd. Ik schrok wakker en naast me stond een
paard met de majoor erop. Hij sommeerde me
verder te lopen. Moe en door en door bezweet
ben ik overeind gekrabbeld en met behulp van
enkele maten weer op gang gekomen. Het was
niet alleen het lopen maar je had ook nog je
geweer en ongeveer achttien kilogram bepak
king. Wij hebben het gehaald maar je moet niet
vragen hoe moe en uitgeput we waren. Na een
hele poos in het stro te hebben gelegen ben ik
me buiten onder de pomp gaan wassen, maar
dat was niet zo eenvoudig, want ik ging mijn
koffertje zoeken (een rieten mandje). Die van
mij en alle anderen waren vanaf Gouda per auto
naar Bergharen gebracht. Maar mijn koffertje
was niet bij onze compagnie aangekomen. Ik
(ongewassen) Bergharen in en bij een andere
compagnie gaan zoeken. Ik moest dit vinden
want al mijn spulletjes, schoon ondergoed enz.
zaten daar in. Na lang vragen en zoeken heb
ik het gevonden. Toen kon ik me eindelijk eens
gaan opknappen en een flinke nacht aanpakken
in een boerenschuur met vers stro. Lang heb
ben we daar niet gelegen. Ik denk van ongeveer
veertien dagen."
In Ravenstein (1939)
"Toen werden we overgeplaatste naar de zuid
zijde van de Maas, dus in Brabant, in Raven
stein. Die verhuizing ging heel wat beter. Wij
kwamen terecht in een meisjesschool die ge
vorderd was. Ook hier moesten we in het stro.
De keuken was in een ander gedeelte van de
school. Het was in de hele school lekker warm,
want er was centrale verwarming. Wij hadden
het daar niet slecht, de winter stond voor de deur
want het was inmiddels eind oktober (afb. 6).
Na acht weken van huis te zijn geweest kreeg
ik voor het eerst verlof, een weekend naar huis.
Met de trein naar Bergen op Zoom. Vrij reizen
en zondagavond weer terug. Al gauw had ik
daar een tamelijk vrij leven. Er werd een ploeg-
je bouwvakkers gevormd. Drie timmerlieden,
één loodgieter, één schilder en ik als metselaar.
Het leger had toen nog paarden om het geschut
te trekken. Deze stonden bij diverse boeren en
de stallen moesten door ons worden onder
houden. We moesten dat onder mekaar maar
regelen. Zo af en toe moesten we met de troep
mee om toch wat op te doen van het soldaatje
spelen. Even buiten Ravenstein stond steeds
een meisje buiten en naar ons te zwaaien. Je
bent jong dus daar had je wel oog voor. Op een
Afb 6 Soldaten in Ravenstein iBron: privébezit de heer Jos
Rampart)
De Waterschans 2 - 2020
60