Het Sint-Catharinacomplex, een bron van zorg (deel 2) Wh Eeuwenlang is het gebied tussen de Minderbroederstraat, de Geweldigerstraat, het Sint-Catharinaplein (de Vischmarkt) en de Klaverstraat een plek geweest van geloof en zorg. In deel 1 schetste Jac. Backx hoe de gasthuizen zieken, armen, wezen, krankzinnigen en onder curatele gestelden opvingen. In 1826 gaf het stadsbestuur de aanzet tot een Algemeen Burgerlijk Gasthuis aan de Geweldigerstraat voor het verplegen van zieken. Waarna in 1930 aan het Sint-Catharinaplein het hoofdgebouw van ‘t Ketrientje werd geopend. Voor de verzorging en verpleging van ouderen. Verpleegopleidingen Overigens was verplegen in die tijd vooral een kwestie van ordelijk huishouden. Het kwam als beroep pas laat in de negentiende eeuw tot ontwikkeling; de eerste verpleegopleidingen startten in Nederland in 1878.4 Op 12 februari 1838 kwam Elisabeth de Bie met voorlopig twee dienstboden aan in Bergen op Zoom, te weten de zusters Clara Zohlandt en Philomena Brands. In de loop van 1838 en 1839 kwamen er enkele zusters vanuit Breda bij, terwijl anderen weer vertrokken. In september 1839 bestond de groep uit zes zusters en rond die tijd werd deze groep een zelfstandige kloostergemeenschap onder leiding van moeder Rosa.5 Op 8 maart 1839 werden de heren Braber als geneesheer en Van de Putte als heelmeester belast met de medische zorg voor de armen, waarvoor zij een jaarwedde uit de stadskas ontvingen. Overigens was de zorg voor arme zieken voor medici een nevenfunctie. Na de officiële opening op 16 april 1838 opende het gasthuis een dag later haar deuren en nog diezelfde dag werden de eerste drie zieken opgenomen voor rekening van Vooruitlopend op het verlaten van het gasthuis door de militairen en het kunnen verbouwen van het gebouw, werd er een reglement opgesteld voor het Algemeen Burgerlijk Gasthuis, dat in juni 1836 de goedkeuring kreeg van de Raad en de Gedeputeerde Staten. Artikel 1 van het reglement luidde als volgt: ‘Er zal binnen de stad Bergen op Zoom worden opgericht een Gesticht, bekend onder den naam van ‘Algemeen Burgerlijk Gasthuis’, bestemd om de noodlijdende en hulpbehoevende onvermogende zieke ingezetenen in het bijzonder en verdere natuurgenooten in het algemeen in hetzelve op te nemen, te verplegen en hunne genezing te bevorderen’. 1 De volgende artikelen regelden onder andere de samenstelling van het bestuur en het opnemen en verplegen van patiënten, waarbij een uitzon dering werd gemaakt voor ongeneeslijke, besmettelijke en venerische zieken. Opmerkelijk was ook dat volgens artikel 36 de verpleging en voeding opgedragen werd aan een binnenvader met ‘adsistentie van deszelfs bedienden’. De eerste vergadering van de regenten vond plaats op 11 september 1836 onder voorzitterschap van B.F. Vermeulen. De amanuensis J.L. La Fontijn, maakte een verslag van de vergadering.2 katholieke zuster in een gasthuis met een algemeen karakter gevoelig lag, bleek uit het feit dat in de notulen van vergaderingen aanvankelijk steeds sprake was van ‘juffrouw’ of ‘binnenmoeder’ De Bie. Volgens het reglement voor de huishoudelijke dienst, artikel 2, zou de binnenmoeder geassisteerd worden door vier vrouwelijke dienstboden, voor wie zij elk 150 gulden per jaar ontving. Voor voeding en verpleging van de arme zieken kreeg zij 35 cent per dag per patiënt. Regenten Toen het gebouw in maart 1837 eindelijk ontruimd was door de militairen, konden de regenten zich richten op een door hen gewenste verbouwing en inrichting van het gasthuis. Inmiddels waren de gebouwen tegen brand verzekerd, waarbij het gasthuis aan de Geweldigerstraat getaxeerd werd op 6000 gulden en de acht oudemanhuisjes in de Klaverstraat op 2000 gulden. De regenten kregen van de gemeenteraad een goedkeuring om voor een bedrag van 4300 gulden de verbouwing te laten uitvoeren. Het bleek lastiger om de benodigde gelden bijeen te krijgen voor de inventaris. Een verzoek aan het stadsbestuur om een subsidie van 1000 gulden werd geweigerd, zodat de regenten in maart 1838 besloten ieder uit eigen beurs een renteloos voorschot te verlenen van 200 gulden, in afwachting van toestemming om effecten te verkopen. De volgende stap was de aanstelling van het verplegend personeel. Hoewel er in het reglement sprake was van een binnenvader, viel op 14 september 1837 de beslissing een binnenmoeder aan te stellen. Kennelijk was niet iedereen het daarmee eens, want twee regenten stemden tegen deze aanstelling. Naar aanleiding van een advertentie in de Bredasche courant solliciteerde (naast twee weduwen) Elisabeth de Bie, die in de vergadering van 22 december 1837 benoemd werd tot eerste binnenmoeder van het gasthuis met een jaarwedde en kostgeld van 250 gulden.3 Zij was lid van de gasthuiszusters aan de Haagdijk in Breda en stond daar bekend als zuster Rosa. Dat de aanstelling van een u UL 1L Rosa de Bie (links) en haar opvolgers keurig op een rij. Foto Tonny Presser. 26 WATERSCHANS No.3 SEPTEMBER 2021 WATERSCHANS No.3 SEPTEMBER 2021 27

Periodieken

De Waterschans | 2021 | | pagina 14